De worsteling met het lerarenregister (lees ook het coververhaal van september) is naar mijn mening aan een paar oorzaken toe te schrijven. De eerste is structureel van aard. Een leraar is geen zelfstandige beroepsbeoefenaar zoals een logopedist of een advocaat. Een leraar kan niet zomaar zijn eigen praktijk openen. Daarom is er minder behoefte aan een door de beroepsgroep geregelde kwaliteitsbewaking. Leraren zijn in alle gevallen werknemers en de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het werk ligt niet alleen bij de leraar zelf maar ook bij de werkgever. Dit tast het draagvlak voor een lerarenregister fundamenteel aan: ook werkgevers hebben weinig belang bij zo’n register, omdat het in potentie de positie van de leraar ten opzichte van de werkgever versterkt.
De tweede oorzaak is dat het register niet door leraren is bedacht, maar door een minister. De beroepsgroep had er geen behoefte aan, de minister had er behoefte aan. Die behoefte werd al uitgesproken door Loek Hermans, die als minister van onderwijs sprak van een ‘APK’ voor leraren. De Stichting Beroepsbekwaamheid Leraren, de voorloper van de Onderwijscoöperatie, werd onder zijn ministerschap opgericht en bemand door ambtenaren van OCW.
De behoefte van bewindslieden (vooral van VVD huize), is gestoeld op een misverstand dat al door Mathieu Weggeman onderuitgehaald is in zijn boek Leidinggeven aan professionals; niet doen!, namelijk dat iemand die de moeite heeft genomen om een hogere opleiding af te ronden, dagelijks naar zijn werk fietst met de gedachte: hoe kan ik er vandaag een zooitje van maken?
Laatst werd het mij duidelijk waar die niet aflatende behoefte om leraren te professionaliseren en te controleren vandaan komt. Ik sprak iemand van buiten het onderwijs en liet hem zien op welke manieren leraren werken aan de kwaliteit van hun lessen en hoe kwetsbaar ze zich daarin opstellen. Hij verbaasde zich daarover, omdat het totaal niet overeenkwam met het beeld dat hij had van de gemiddelde leraar; dat beeld was uiterst negatief en uitsluitend gestoeld op de verhalen van zijn schoolgaande kinderen. Die kinderen hadden het aan tafel kennelijk nooit over de goede leraren, over de gewone lessen waarin de stof duidelijk werd uitgelegd, afgewisseld met zinnige verwerkingsopdrachten en vragen die je aan het denken zetten. Kort samengevat: SBL, de Onderwijscoöperatie en het eerste lerarenregister zijn voortgekomen uit wantrouwen, gevoed door borrelpraat. Leraren hebben dit altijd goed aangevoeld: het lerarenregister was een nauwelijks verhulde motie van wantrouwen.
Een derde oorzaak van de worsteling met het lerarenregister was de
gebrekkige kwaliteit in alle opzichten. In mijn ogen wordt het ontstaan van draagvlak vaak verkeerd begrepen: het wordt gezien als een voorwaarde vooraf om tot een gewenste verandering te komen. Er gaat dan veel tijd en moeite verloren aan het scheppen van draagvlak vooraf. Ik ben van mening dat draagvlak achteraf ontstaat, als een logisch gevolg van kwaliteit. Als we de goede dingen goed doen, dan ontstaat er draagvlak. Des te meer tijd en energie er wordt gestoken in het scheppen van draagvlak vooraf, des te meer wordt de schijn opgeroepen dat er iets loos is.
Het kwaliteitsprobleem begon al met de gebrekkige formulering van de eerste beroepscompetenties die door een bij SBL gedetacheerde ambtenaar werden verzonnen. U herinnert het zich misschien: Interpersoonlijk Competent, Pedagogisch Competent enzovoort. Het probleem was al zichtbaar bij deze eerste twee: ze zijn namelijk niet van elkaar te onderscheiden, waardoor ze ook niet afzonderlijk getoetst kunnen worden. Hetzelfde gold voor Samenwerken met Collega’s en Samenwerken met de Omgeving. Het was een rammelend geheel dat slecht geschikt was als kader voor het professionaliseren van leraren. Het huidige kader met drie competenties: Pedagogisch Bekwaam, Didactisch Bekwaam en Vakinhoudelijk Bekwaam snijdt meer hout. Die laatste kan nog verbeterd worden: ik zou daar graag zien dat we het hebben over Vakmanschap en Zelfvertrouwen. De vakinhoudelijke bekwaamheid van leraren vormt in de praktijk de basis voor hun zelfvertrouwen en daarmee het startpunt voor een goed klassenmanagement.
Het tweede kwaliteitsprobleem had te maken met de technische inrichting van het register. Het was een ramp voor de gebruikers en dat gold niet alleen voor de leraar, maar ook voor de aanbieders van professionaliseringsinstrumenten. Het is lastig om aan een beroepsgroep te verkopen dat je hen wilt professionaliseren, als je zelf geen professioneel instrument kunt bouwen.
Dat laatste brengt me bij het toegelaten opleidingsaanbod. Er werd naar mijn mening niet of nauwelijks inhoudelijk getoetst, waardoor er punten te verdienen vielen door het bijwonen van conferenties en cursussen waar soms regelrechte onzin te berde werd gebracht.
Hoe nu verder? Naar mijn mening is het al dan niet in het leven roepen van een lerarenregister het sluitstuk van een proces dat nu in de kinderschoenen staat. De beroepsgroep begint nu het heft in eigen hand te nemen, onder andere door de oprichting van het Lerarencollectief. De weg die het Lerarencollectief inslaat onder het motto: ‘We gaan het samen, zelf doen’, lijkt mij de juiste. Uiteindelijk kan dit leiden tot een beroepsgroep die zelf de verantwoordelijkheid neemt voor een eigen professioneel statuut, een beroepsbeeld en de formulering van goed gefundeerde beroepscompetenties.
In dit proces is de instelling van een register in mijn ogen de laatste stap; een uiting van een autonome, zelfbewuste beroepsgroep.
Jan Tishauser is programmadirecteur ResearchED Nederland. Hij onderhoudt een maandelijkse briefwisseling met Jan Bransen: lees hier de laatste aflevering uit die serie.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven