In zijn boek Children as Pawns. The Politics of Educational Reform liet Hacsi al in 2002 zien hoezeer onderwijsonderzoek, maar ook de verspreiding en het gebruik van resultaten, bij een aantal belangrijke Amerikaanse onderwijskwesties onder grote politieke druk staan; politici proberen naar willekeur hun gelijk te halen uit onderzoek. De gevallen die hij behandelt, zijn ook hier in Nederland niet onbekend: voorschoolse educatie, klassenverkleining, taalonderwijs voor migranten en het zittenblijven. Afhankelijk van de positie van de beleidsbepalers wordt ‘geloof’ gehecht aan de uitkomsten. En dat kan verkeren, heb ik zelf ondervonden. Zo werd aanvankelijk een rapport over het thuisonderwijs van het Kohnstamm Instituut door politici vrijwel genegeerd. Toen echter een honderdtal islamitische ouders te kennen gaf thuisonderwijs te overwegen, veranderde de situatie plotseling. Het rapport werd uitvoerig besproken in een commissievergadering van de Tweede Kamer; de feiten in het rapport werden door de leden heel verschillend gewaardeerd.
Uit de voorbeelden in het boek en uit mijn eigen ervaring als beleidsgerichte onderzoeker heb ik geleerd dat mensen minder sceptisch zijn over wenselijke dan over onwenselijke informatie (ook wel bekend als gemotiveerd scepticisme). Dat wil niet zeggen dat mensen ‘negatieve’ informatie nooit zullen accepteren, maar wel dat de barrières groter zijn. Die barrières zijn des te groter naarmate de kwestie meer raakt aan dieperliggende emoties of controverses. Het komt dus niet door gebrek aan aandacht voor onwenselijke informatie, zoals wel eens wordt gesuggereerd. Integendeel, het is heel goed mogelijk dat de onwenselijke informatie of feiten juist direct de aandacht trekken, zolang deze informatie de indruk wekt verworpen te kunnen worden of de beslissing op basis van die informatie omkeerbaar lijkt. Er is namelijk een verschil tussen de ‘ontkenning van de feiten’ (d.w.z. het ontkennen van de geldigheid) en de ‘ontkenning van de implicaties’ (d.w.z. het accepteren van de informatie, maar het ontkennen van de ongewenste gevolgen). Vaak is het zo dat individuen beginnen met het eerste, om vervolgens terug te vallen op het tweede. Dit laatste is een nogal belangrijke vaststelling voor beleidsgerichte onderzoekers. Een bekend voorbeeld is het extra jaartje kleuteren. Uit onderzoek weten we dat dit eerder negatief dan positief uitpakt. Wanneer niet meer te ontkennen valt dat het slecht uitpakt voor de prestaties, wordt deze praktijk weer goedgepraat met verwijzing naar de sociaal-emotionele ontwikkeling.
In het beleidsgerichte onderzoek, anders dan het meer academisch gerichte onderzoek, kan men niet volstaan met een inschatting van de effecten van een reeks van factoren op een gegeven variabele (‘het probleem’), maar moet men ook rekening houden met de impact van die factoren op andere variabelen. Dit is het probleem van de neveneffecten. Een bekend voorbeeld is natuurlijk de klassenverkleining. In de staat Californië betekende de massale invoering ervan dat eerst een ernstig tekort aan gekwalificeerde leraren ontstond en vervolgens te veel ongekwalificeerde leraren of assistenten werden aangenomen, waardoor het positieve effect teniet werd gedaan. De beleidsmaker kan men ‘blij’ maken met dat ‘iets werkt’ (zoals een bepaald medicijn werkt), maar de gevolgen kunnen schadelijk zijn als de bredere implicaties niet in beschouwing worden genomen. Zo kan de invoering van referentieniveaus, net als bij high stakes testing in de Verenigde Staten, ook averechtse effecten oproepen zoals teaching to the test, het uitsluiten van zwakke leerlingen of leerlingen met problemen van de toetsen, en zelfs fraude uitlokken. Maar juist in dat schemergebied schieten zowel opdrachtgever als onderzoeker vaak in de fout. Naar mijn idee vinden daar, mede onder invloed van de media, de meeste debatten over de geldigheid van de informatie plaats. Daarom moeten we ook af van een al te naïeve opvatting van evidence based policy. Wanneer we ons willen wapenen tegen nieuwe teleurstellingen in het onderwijsbeleid dan is degelijk onderzoek zeker een voorwaarde. Maar we moeten de stelling niet omkeren. Degelijk onderzoek kan ons niet vrijwaren van onzalige beslissingen. Daarvoor is de werkelijkheid te complex, trekken beleidsmakers te veel hun eigen plan en roept ook de verhouding tussen wetenschap en politiek te veel onoverkomelijke dilemma’s op.
Sjoerd Karsten, bijzonder hoogleraar Beleid en Organisatie van het Beroepsonderwijs, Kohnstamm Instituut, UvA.
Dit artikel verscheen in Didactief, maart 2012.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven