Tijdens de afgelopen campagnevoering was de verplichting van het Wilhelmus op scholen een belangrijk speerpunt van het CDA. Dit idee lijkt nu werkelijkheid te worden met het huidige kabinet. In tijden van aanslagen en vluchtelingenstromen is de angst voor radicalisering en wandaden groot. De politiek grijpt dan graag terug op onze nationale waarden om de rust te waarborgen. Het volkslied is hiertoe echter niet de oplossing.
Het CDA voert een aantal redenen aan voor invoering van het volkslied. Het is oud en beschaafd, het verbindt en het markeert belangrijke momenten. Bovendien oppert CDA-leider Buma in een interview met de Telegraaf dat de samenleving ‘wel erg multicultureel is geworden’ en dat daarom oude tradities moeten worden opgehelderd. Niet een erg sterke argumentatie als je het mij vraagt. Bovendien maakt het CDA zich vuil aan ad antiquitatem, oftewel de drogreden beroep op traditie. Waar zijn de échte argumenten? Die zijn er voornamelijk tegen, blijkt vanuit een onderwijskundig oogpunt.
Allereerst haal ik de vrijheid van onderwijs aan, zoals die is vastgelegd in Artikel 23 van de Grondwet. Hierin komen drie aspecten van vrijheid naar voren: vrijheid van stichting, richting en inrichting van het onderwijs. Stichting gaat om de vrijheid voor jou en mij om een school op te richten. Richting betekent vrije keuze voor scholen om een katholieke weg in te slaan, of te onderwijzen volgens de pedagogische filosofieën, zoals die van Dewey of Rudolf Steiner. Ten slotte betreft vrije inrichting de mogelijkheid voor scholen om de leerstof, materialen en methodes te bepalen, zoals leren met schoolboeken of iPads. Vooral de vrijheid van richting en inrichting zijn in deze kwestie belangrijk, omdat deze vrijheden scholen een bepaalde autonomie geven.
Deze autonomie, of beperking daarvan, wil ik toelichten in het kader van ‘burgerschap’. In 2006 is door de regering bepaald dat scholen aan burgerschap moeten doen, vanwege zorg om de integratie van minderheden en opkomend extremisme. Den Haag vreesde voor afname van sociale verbondenheid in Nederland en lessen in burgerschap zou daartoe een uitkomst bieden. Burgerschapsvorming is volgens Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) het bijbrengen aan kinderen van de basiskennis, vaardigheden en houdingen die ze nodig hebben om actief te kunnen meedoen in de samenleving. Of volgens staatssecretaris Sander Dekker: ‘de waarden die ons als Nederlanders met elkaar verbinden’. Dit zijn bijvoorbeeld lessen over democratie, diversiteit of tolerantie. Het volkslied behoort hier ook toe, omdat het kinderen meer zou moeten verbinden met en integreren in de Nederlandse cultuur.
Vanuit de vrijheid van richting en inrichting mogen scholen zelf invulling geven aan burgerschap. Een concreet voorbeeld hiervan is de maatschappelijke stage of het vak maatschappijleer. De maatschappelijke stage riep kritiek op door verplichting ervan, tot de uren aan toe. Dit strookte namelijk niet met de vrije invulling door scholen, hen werd immers deze invulling opgelegd. Inmiddels is de stage al een aantal jaar afgeschaft. De verplichte invoering van het volkslied is niet anders, omdat de vrije invulling van scholen opnieuw wordt aangetast. Met de verplichting van het volkslied wordt getornd aan de vrijheid van onderwijs.
Naast deze vrijheidsbelemmering is het de vraag of verplichting van het volkslied wel tot toename van sociale verbondenheid en integratie van minderheden leidt. Een hot topic momenteel is multicultureel onderwijs. Dit onderwijs dient als een reactie op de toenemende diversiteit in onze samenleving. Steden als Rotterdam lopen hierin voorop. Op multiculturele scholen is het de bedoeling dat segregatie wordt tegengegaan (desegregatie) en dat er niet louter wordt gefocust op de Nederlandse cultuur. Amerikaan James Banks, pionier in de discipline van multicultureel onderwijs, noemt een aantal dimensies die scholen multicultureel maken. Zo zou de leerstof verschillende perspectieven naast elkaar leggen (Columbus als ‘ontdekker’ van Amerika?) en niet alleen focussen op de eigen, in dit geval Nederlandse cultuur. Ook vooroordelen worden teruggedrongen en gelijkwaardigheid van diverse leerlingen wordt actief bevorderd. Dit lijkt over het algemeen nog maar beperkt te gebeuren op scholen.
Verplichting van het Nederlandse volkslied perkt ontwikkeling van deze multiculturele dimensies alleen nog maar meer in. Kinderen van heel diverse achtergronden komen dagelijks op school en moeten staand en uit volle borst het Nederlandse volkslied zingen: daar klopt iets niet. Een klas vol met witte Nederlanders en een enkeling met een andere achtergrond, wat voor signaal geeft dat? Misschien voelen zij zich niet Nederlands, maar eerder Marokkaans, Europees, of wereldburger. Voor vluchtelingenkinderen is dit zelfs vervreemdend, omdat hun breuk met hun geboorteland extra wordt benadrukt. Het is fout om het Wilhelmus te verplichten met de nadruk op het ‘expliciteren van oude tradities’, opdat buitenlanders zich toch maar wel aan ons aanpassen. Hiermee plaats je bepaalde groepen buiten spel en sol je met hun identiteit. Je moet en zal integreren, is geen verwelkomende boodschap en roept wellicht verzet op, in tegenstelling tot sociale verbondenheid en integratie.
Daarom pleit ik ervoor om het Nederlandse volkslied niet te verplichten. Sterker nog, dat dit een slecht idee is. Ik pleit voor vrijheid voor scholen om dit zelf te kiezen. En wat betreft het bevorderen van multiculturele scholen: misschien elke dag een ander volkslied?
Emma Vermeulen is derdejaars onderwijskundestudent aan de UvA.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven