De genodigden en de trotse redactie zijn verbijsterd. De ministeriële toespraak is namelijk één grote lofzang op de Zeeuwse hoofdonderwijzer J.H. van Dale en zijn Groot woordenboek der Nederlandse Taal, beter bekend als de Dikke Van Dale. Hoe komt de minister ertoe de twee woordenboeken te verwisselen?
Johan Hendrik – kortweg Jan – van Dale wordt in 1928 geboren in Sluis, een grensstadje in het overwegend katholieke Zeeuws-Vlaanderen. Als gereformeerd jongetje gaat hij naar de openbare school, waar hij door zijn pienterheid opvalt en de bovenmeester hem in de praktijk tot onderwijzer opleidt. Op zestienjarige leeftijd brengt hij het al tot ondermeester. Hij is overijverig, haalt in hoog tempo allerlei aktes en bekwaamt zich op eigen kracht in het Latijn, Gotisch en Middelnederlands. Nog maar net 26 jaar oud wordt hij aangesteld als hoofd van de openbare school in zijn geboorteplaats. Zoals veel hoofdonderwijzers in die tijd barst hij van de nevenfuncties en stort zich volop in het sociaal-culturele verenigingsleven. Hij is onder meer stadsarchivaris, voorlezer van het evangelie in de kerk, secretaris van het leesgezelschap Nut en Genot en oprichter van een rederijkerskamer.
Van Dale is erg geïnteresseerd in de lokale geschiedenis, volkscultuur en Zeeuwse dialecten en spreekwoorden. Veel van zijn vrije tijd gebruikt hij om allerlei artikelen en schoolboeken te schrijven. Zijn schoolboeken, waaronder een taalkundig handboekje, verkopen goed en hij trekt daarmee de aandacht van de uitgevers van het WNT. Onderhandelingen mislukken om in Leiden de eerste redacteuren van dit megaproject, de beroemde taalkundigen De Vries en Te Winkel, bij te staan. Van Dale blijft liever in zijn geboorteplaats. Maar de uitgevers hebben nog wel een ander klusje voor hem. Omdat zij voorzien dat de voltooiing van het WNT wel eens heel lang zou kunnen duren, willen zij een betaalbaar ‘handwoordenboek’ uitbrengen voor het onderwijs, de ambtenarij en het bedrijfsleven. Of Van Dale daar soms zin in heeft?
Dat wil de ijverige bovenmeester wel en nietsvermoedend begint hij met de bewerking van een al bestaand woordenboek, waarvan de uitgevers de rechten hadden verkregen. De werklustige Van Dale doet veel meer dan een tweede druk maken in de nieuwe spelling, zoals oorspronkelijk de bedoeling was. Zo neemt hij wel duizenden nieuwe woorden op. Wanneer hij na anderhalf jaar beseft dat het werk hem boven het hoofd groeit, roept hij de hulp in van zijn oud-leerling Jan Manhave, die hij aanstelt als hulponderwijzer op zijn school. Drie jaar lang werken meester en leerling samen aan deze klus, wat Van Dale doet verzuchten: ‘Het schrijven van een woordenboek is een ondankbaar en verdrietig werk.’ Des te verdrietiger is het, dat hij de voltooiing zelf niet meemaakt. Hij overlijdt op 44-jarige leeftijd in 1872 na een ellendig ziekbed aan de pokken.
Hoewel Manhave het woordenboek afmaakt, krijgt die nooit erkenning voor zijn aandeel. Ondanks de groeiende kritiek (inconsequent en amateuristisch) wordt het woordenboek een groot commercieel succes en heet het vanaf de vierde druk officieel Van Dale’s Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Van Dale wordt een merknaam; postuum een hele eer voor de eenvoudige maar welgeleerde bovenmeester. En de minister die hem in 1964 bij vergissing op een voetstuk plaatst? Wie kent die nog?
Sjoerd Karsten is emeritus hoogleraar Onderwijskunde.
Deze column verscheen in Didactief, maart 2018.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven