Met geen stok laat ik mij als docent (scheikunde) voor de klas wegslaan. Ik heb namelijk fantastisch werk en, daarbij, het is niet allemaal kommer en kwel in het primair (PO) en voortgezet onderwijs (VO). Hierbij mijn disclaimer.
Maar toch, als ik even mijn lokaal verlaat, en ik zoom in op de staat van dat funderend onderwijs dan zie ik patronen die moeten verdwijnen. Het lerarentekort is er eentje van. Politieke partijen kunnen kletsen wat ze willen in Den Haag, maar in feite is hun invloed (vooralsnog) op onderwijsbeleid zeer beperkt. Dat komt door de twee zaken die met elkaar samenhangen: gebrekkige democratische controle en een zeer sterk gedecentraliseerd onderwijsstelsel, waarbij de invloed van de rijksoverheid klein is in vergelijking met andere landen (zie figuur hieronder uit het OESO-rapport Education at a Glance 2018). Nederland is volgens de OESO een koploper decentralisatie.
Die decentralisatie in Nederland is doorgeslagen en niet “doelmatig”, d.w.z. dat de belastinguitgaven aan funderend onderwijs beter besteed kunnen worden. Het moet anders, want het aantal met belastinggeld betaalde praters óver onderwijs stijgt alsmaar, terwijl we juist goede docenten nodig hebben, vóór de klas.
De vraag naar funderend onderwijs daalt de laatste jaren. Dat is logisch, want het totaal aantal leerlingen in Nederland daalt substantieel, zeker in het PO. Dat blijkt uit Onderwijsincijfers.nl. Minder leerlingen betekent ook minder onderwijs(uren).
De ontwikkeling in het VO is, volgens hetzelfde Onderwijsincijfers.nl, iets anders (zie figuur hieronder). Maar ook hier is sinds een jaar of vijf een significante daling ingezet van het totaal aantal leerlingen.
Tegelijkertijd worstelen we in Nederland met een lerarentekort dat de kwaliteit van het funderend onderwijs schaadt. De basis voor goed onderwijs is steeds minder goed op orde. Welke belastingbetaler wordt daar nou vrolijk van? Een en ander resulteert in de klassieke roep om “extra geld”. Onterecht, vind ik. Want als ik een cijfer zou moeten geven voor de “doelmatigheid” van belastinguitgaven aan funderend onderwijs, dan valt dat cijfer laag uit. Wat is er loos?
We gaan eerst naar Den Haag, naar het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). De paar ambtenaren die ik op OCW heb mogen spreken, karakteriseer ik als intelligent en zeer toegewijd. Ik zou er, om met wijlen oud-premier Piet de Jong te spreken, prima mee in een onderzeeboot kunnen zitten, maar zo’n boot kan ook te vol worden. Hier wringt de schoen. Het worden er namelijk volgens de Jaarrapportages bedrijfsvoering Rijk steeds meer (zie figuur hieronder), terwijl het aantal leerlingen in het funderend onderwijs daalt. Dat stemt mij niet vrolijk. Belastingeuro’s moeten meer naar de parels van ons onderwijs (goede docenten) gaan dan naar beroepspraters over onderwijs. Gek genoeg blijkt uit de Financiële Staat van het Onderwijs (een jaarlijkse rapportage van de Inspectie van het Onderwijs) ook nog dat het percentage tijdelijke contracten in het funderend onderwijs al jaren stijgt. Kortom, de personele ontwikkeling van OCW acht ik niet doelmatig.
In haar oratie Besturing van Autonomie: Over de Mythe van Bestuurbare Onderwijsorganisatie (2013) geeft hoogleraar Edith Hooge, thans voorzitter van De Onderwijsraad, aan dat het bestuurlijke middenveld ‘van oudsher al druk bezet (is) met onderwijsspecifieke werkgevers- en werknemersorganisaties, beroeps- en belangenverenigingen, en ondersteunings- en begeleidingsorganisaties, maar vanaf de jaren negentig is het er nog drukker geworden’. In gewoon Nederlands: rondom scholen is het een janboel van organisaties die zich tegen het onderwijs aan bemoeien. Dat zijn praters over onderwijs. Daar is niets mis mee in een democratie, maar liever niet op kosten van de belastingbetaler.
In feite doelt Hooge hier ongetwijfeld op de verdergaande decentralisatie van ons onderwijsstelsel. De werkgeversorganisaties PO-raad en VO-raad zijn hier exponenten van. Deze niet-democratische organen hebben overigens razend veel invloed op bijvoorbeeld het wel/niet bestrijden van het lerarentekort en worden net als OCW alsmaar groter (zie figuur hieronder op basis van de jaarrekeningen van deze raden). Schoolbesturen zijn niet verplicht om lid te worden van deze raden, maar de praktijk is dat praktisch alle schoolbesturen uit het PO en het VO lid zijn, tegen betaling (met belastinggeld!). De Tweede Kamer heeft echter geen instrumenten om deze raden te “controleren”. Ondertussen onderhandelen de PO-raad en de VO-raad wel met onderwijsbonden over het salaris en andere arbeidsvoorwaarden van docenten om tot een CAO te komen. Zo kan het dus bestaan dat er onder de CAO’s voor het PO en het VO wel een handtekening van de respectievelijke raden staat, maar niet van een onderwijsminister wiens ministerie het uiteindelijk allemaal betaalt en die juist wél gecontroleerd kan worden door de Tweede Kamer. Een toppunt van gedecentraliseerd onderwijsbeleid, maar vooral ook een bedenkelijke zaak.
Overigens zit een deel van diezelfde schoolbestuurders niet, zoals de rest van het onderwijspersoneel, in de CAO voor PO of VO, maar in een aparte bestuurders-CAO. Heel vreemd, omdat een bestuurder uit dezelfde pot met belastinggeld wordt betaald om hetzelfde publieke belang te dienen als de rest van het personeel. Het is rechtmatig in ons decentrale onderwijsstelsel, maar niet bepaald doelmatig. En raar, want waarom niet gewoon, zoals onze commandant der strijdkrachten in dezelfde CAO zit als zijn soldaten, bestuurders en onderwijspersoneel bij elkaar in een CAO stoppen? Welnu, dat hangt waarschijnlijk samen met de geneugten van een bestuurders-CAO (“Aan de top van een scholenkoepel is het vaak goed boeren”, NRC (28 maart 2021)).
De autonomie van schoolbesturen in Nederland is, zoals de OESO ook aangeeft, groot. Dat heeft het voordeel dat er in de schoolpraktijk snel en deskundig professioneel kan worden beslist en gehandeld. Helaas zijn er ook nadelen, zie hierboven beschreven. Een ander nadeel is het gebrek aan financiële deskundigheid bij sommige schoolbesturen die bijvoorbeeld te hoge financiële reserves hanteren. (Schoolbesturen: stop met geld oppotten, NRC, 19 december 2017). Inmiddels is er gelukkig een signaleringswaarde, een soort financiële bovengrens, voor schoolbesturen ingesteld. Dat is een goede zaak, want maar liefst 735 schoolbesturen uit het funderend onderwijs hebben een ‘publiek eigen vermogen’ dat boven deze signaleringswaarde ligt, aldus de onderwijsministers (Verslag van een schriftelijk overleg over de financiële positie van schoolbesturen, 19 februari 2021). En dan te bedenken dat er nog schoolbesturen zijn die naast publiek eigen vermogen ook “privaat eigen vermogen” hebben. Er heeft dus jarenlang belastinggeld op een plank gelegen dat niet werd besteed in het klaslokaal. Ook hier is er sprake van ondoelmatigheid.
Het onderwijsbeleid moet anders: minder decentralisatie en betere democratische controle op onderwijsuitgaven. Om dat te realiseren stel ik voor te beginnen bij laaghangend politiek fruit ter bevordering van de “doelmatigheid” van onderwijsuitgaven.
Ten eerste: op OCW komt er een vacaturestop; daarna wordt het personeelsbestand afgeroomd tot een omvang die redelijkerwijs verband houdt met het totaal aantal leerlingen in het funderend onderwijs.
Ten tweede wordt er paal en perk gesteld aan de janboel van onderwijs-gerelateerde ngo’s, rondom scholen en schoolbesturen. Althans, zolang zij aan het infuus van de belastingbetaler zitten. Belastingbetalers, van SP-ers tot en met VVD-ers, willen eerst en vooral docenten voor de klas zo is mijn stellige overtuiging. Rijkssubsidies aan onderwijs-gerelateerde ngo’s dienen daarom flink te worden afgebouwd.
Ten derde: de PO-raad en VO-raad verlaten de onderhandelingstafel als het gaat om de CAO’s, in plaats daarvan schuift de minister van onderwijs aan -net als in andere publieke sectoren zoals defensie en politie. Bestuurders en onderwijspersoneel worden vervolgens verplicht ondergebracht in een en dezelfde CAO.
Ten vierde wordt de grote autonomie van schoolbesturen ingeperkt door de “Wet op het voortgezet onderwijs”, de “Wet op het primair onderwijs” en de “Wet medezeggenschap op scholen” zodanig te wijzigen dat het besteden van belastinggeld meer gericht is op het klaslokaal in plaats van op lidmaatschappen van onderwijs-gerelateerde ngo’s.
Ten vijfde: elke vorm van verdergaande doordecentralisatie wordt op voorhand juridisch uitgesloten.
Tot slot. Politiek fruit dat wat hoger hangt, zoals de manier waarop schoolbesturen worden gefinancierd, heb ik bewust vermeden. Dat moeten de belastingbetalers maar bespreken met OCW en Tweede Kamer, waarbij ik ze graag van dienst ben.
Drs. Arjan Linthorst (op persoonlijke titel)
Docent scheikunde
Meer Didactief-artikelen lezen? Trakteer jezelf op een online abonnement voor slechts €24,50: maar liefst tien edities per jaar en toegang tot ons archief vanaf 2003.https://didactiefonline.nl/aanbieding
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven