Zo’n veertig leraren en ambtenaren zijn begin oktober met elkaar in gesprek, vlak voor de machtswisseling op het ministerie van Onderwijs in Den Haag. Ze spreken open en eerlijk met elkaar op een woensdagmiddag, aan verschillende discussietafels op de eerste verdieping: over formatief toetsen, lerarenregister, swot vo (strength/weakness, opportunities and threats, managementjargon voor sterkte/zwakteanalyse), burgerschap, vakspecialisatie en onderwijsassistenten. Deze Praktijkspiegel is georganiseerd door Jan Willem Hengeveld (leraar-ambtenaar) en Marga Böhmers (schoolleider-ambtenaar). Het is een combinatiefunctie, in het leven geroepen om de verbinding tussen het ministerie en de praktijk te versterken.
Hengeveld staat twee dagen voor de klas en werkt drie dagen bij OCW. Hij is een relatief groentje. Direct na zijn opleiding werd hij in het diepe gegooid: vijf dagen per week voor de klas als invaller. Na één jaar besloot hij door te studeren: een master pedagogische wetenschappen. Naast de master bleef hij twee dagen per week lesgeven en was hij actief als voorzitter van de Groene Golf bij de onderwijsvakbond AOb. Onderdeel van de master was een stage bij OCW. Hij had geluk: rond die tijd begon net een pilot met leraar-ambtenaren. Toenmalig secretaris-generaal Hans van der Vlist benoemde als speerpunt dat OCW meer ‘van buiten naar binnen’ moest werken en haalde twaalf praktijkmensen naar het ministerie, in deeltijd voor een periode van 2 jaar. Hengeveld kon meteen blijven.
Zijn collega Marga Böhmers werkt drie dagen per week bij OCW. Zij haalde haar aktes in 1983 (toen Hengeveld nog niet geboren was) en is sinds 2005 directeur van basisschool Pieter Bas in Capelle aan den IJssel. Hengeveld en Böhmers gaan af en toe mee op werkbezoeken van de minister en staatssecretaris, voorzien ambtenaren desgevraagd van input en feedback uit de praktijk op dossiers, maar mogen ook zelf ambtenaren benaderen met input.
Böhmers had met haar jarenlange ervaring zo haar eigen gedachten over het ministerie. ‘Ik dacht natuurlijk vaak: zit er weer iemand achter een bureau iets te bedenken. Op dag 2 in Den Haag wist ik: Zo werkt het dus niet. De manier waarop mensen hier met onderzoek omgaan, elkaar bevragen, connectie zoeken, de diepgang waarmee ze naar onderwerpen kijken…. Er wordt niet zomaar eventjes iets opgeschreven, er wordt wel degelijk heel goed over nagedacht. Aan de andere kant moeten ambtenaren het wel “op droog papier” doen; het doorleven van de praktijk waardoor er allerlei nuances ontstaan bij wat er op papier staat, dat blijft een verschil.’
Kan ze een voorbeeld geven? Böhmers: ‘Uit mijn eigen praktijk heb ik hier kunnen uitleggen wat de zorgplicht bij passend onderwijs betekent. De tijd die je hebt om na te denken of je een leerling kunt plaatsen of niet, is soms veel te kort; het zijn uitwerkingen van een wet die nooit helemaal voorzien kunnen worden. Door dat hier te vertellen, begrijpen ambtenaren beter dat een wet soms lastig is uit te voeren of dat het goed is om te kijken of er een bijstelling kan komen.’
Hengeveld kan beamen wat Böhmers zegt. ‘Ik had ook vroeger een stereotiep beeld van de ambtenaar: die staat ver van de praktijk af en baseert zich alleen maar op rapporten. Nu weet ik beter. Wat me het meest verbaasd heeft, is hoe ongelooflijk veel vrijheid je eigenlijk hebt als school en als leraar om onderwijs zelf vorm te geven. Dat hele strakke onderscheid tussen het “wat” en het “hoe” had ik me nooit zo gerealiseerd.’
De vrijheid van onderwijs in Nederland houdt in dat de overheid weliswaar voorschrijft wat leerlingen moeten leren (de kerndoelen, referentieniveaus en eindexamendoelen) maar dat scholen zelf mogen bepalen hoe ze dat onderwijzen. Hengeveld: ‘Ik zie nu veel beter dat OCW vooral probeert om goed onderwijs mogelijk te maken maar dat je er volledig over gaat als school hoe je dat invult. Dat besef heeft me binnen mijn school geholpen om wat assertiever te zijn. Op iedere school zeggen ze soms “ja dat moet van de inspectie”, maar het moet vaak van je bestuur, of je directeur, of van niemand. Ik benut mijn vrijheid nu veel meer en probeer ook de grenzen wat meer op te zoeken. Ik vertrouw meer op mezelf. Als ik denk dat iets goed is voor een leerling, dan doe ik dat.’
De leraar-ambtenaren fungeren als vraagbaak en kennismakelaar voor OCW. Hengeveld: ‘Ik vind mezelf absoluut niet representatief als leraar, ik zie mezelf meer als een vertegenwoordiger van het leraarsperspectief in de gesprekken die ik met ambtenaren/collega’s voer. Een van mijn dossiers is de functiemix. Ik merkte dat er hier een redelijk positief beeld heerste van de salarisdifferentiatie die zij mogelijk maakt in lb-, lc- en ld-functies, maar dat beeld is gebaseerd op wat sociale partners en scholen aangeven. En het is inderdaad heel mooi op papier, maar in de praktijk is het niet altijd zo makkelijk om op je school een LB-functie voor elkaar te krijgen en bijvoorbeeld je extra inzet of je opleiding aan de academische pabo te verzilveren. Ook al is het systeem verder op orde. Het schoolbestuur moet er financieel akkoord op geven, stelt de voorwaarden. Als het lastig is, kun je naar de medezeggenschapsraad op het moment dat je als school achterloopt in het aantal leraren dat kan doorgroeien naar een LB-functie. Maar die mr is ook niet altijd in positie. Wat niet altijd in de praktijk zichtbaar is, kortom, en ook niet uit onderzoeken komt, is dat de functiemix niet op iedere school zo ideaal gaat als het geregeld is.’
Om ambtenaren nog meer in contact te brengen met de praktijk, ontwikkelden de leraar-ambtenaren de Praktijkspiegel. Eens in de drie maanden, kunnen ambtenaren laagdrempelig sparren met leraren over actuele beleidsthema’s. Een middag op het ministerie, afgesloten met een borrel (waar in dit geval demissionair minister Jet Bussemaker nog even aanschoof). Onderwerpen voor de Praktijkspiegel komen deels van leraren die zich opgeven en aangeven waar over ze willen praten, deels van ambtenaren die beleidsontwikkeling of gedachtenvorming graag willen toetsen en voor willen leggen aan leraren. Een ambtenaar kan ook uitleggen waarom een regeling gemaakt is zoals die gemaakt is.
Een thema dat recent veel aandacht trok, was bijvoorbeeld peer review, zegt Böhmers. ‘OCW vindt het heel belangrijk dat leraren van elkaar leren en bij elkaar in de klas kijken. Men vroeg zich hier af: hoe komt het nou dat het vaak niet lukt, terwijl het zo waardevol is? In gesprek met leraren bleek dat ze het graag wilden doen, maar dat het lastig was in verband met het rooster, zeker in het po. Dat geeft de beleidsmedewerker dan toch meer inzicht.’
Het is een opmerkelijk voorbeeld, omdat er veel onderzoek is gedaan naar hoe leraren het liefst van elkaar leren. Dat realiseert de voorlichter zich ook. Ze grijpt in, als ik een vraag stel: ‘Onderzoeken worden hier heel goed bestudeerd hoor. Maar de ambtenaar die peer review doet, is er nu niet dus….’
Hengeveld: ‘Er is natuurlijk ook verschil tussen een onderzoek lezen en gewoon informeel er over kunnen sparren met een leraar die de finesses snapt. Onderzoek is toch anders dan dat een leraar er over praat.’ De voorlichter voegt hieraan toe: ‘Onderzoek is ook vaak alweer wat ouder, en dan is de vraag echt: waar loop je nú tegen aan?’ OCW heeft de praktijkstem hoog zitten.
Hengeveld (die de academische pabo heeft gedaan) verwijst later in het gesprek naar de Kennisrotonde van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek. Maar Böhmers lijkt minder onder de indruk van onderwijsonderzoekers: ‘Ik heb inmiddels ook wel geleerd dat je heel kritisch moet zijn op die onderzoeken. Soms zegt het ene onderzoek dit en het andere dat: wie moeten we geloven?’
Voor een langdurige afweging is ook niet altijd tijd, zegt Hengeveld. De gejaagdheid van het politieke proces helpt niet. Het is voor beleidsmedewerkers dan fijn om zaken snel te kunnen toetsen aan de stem uit de praktijk. ‘Dingen moeten soms best wel op korte termijn en dan zit er veel druk op. Leraar-ambtenaren hebben zo’n groot netwerk dat wij ook tussendoor toetsing van thema’s kunnen faciliteren of wat hulp kunnen bieden bij gedachtenvorming.’
De Praktijkspiegel helpt ook. Bezoekers komen meestal niet uit de Haagse bubbel. Hengeveld: ‘Wij proberen zaken juist ook buiten de usual suspects om te toetsen; soms is het fijn om met mensen te sparren die wat verder zitten van de Haagse realiteit, die misschien niet in de randstad wonen. Die frisse blik is belangrijk.’
Toch nog even terug naar dat onderzoek. Kan Böhmers nog een voorbeeld noemen van onderzoek waar ze kritisch op is? De Staat van het Onderwijs 2016, het jaarlijkse onderzoek van de onderwijsinspectie naar het onderwijs in Nederland, blijkt een flinke steen des aanstoots te zijn geweest in april 2016. Böhmers is nog steeds een beetje boos. Kansenongelijkheid was een groot thema en de inspectie wees in De Staat onder andere naar leraren die te lage schooladviezen geven aan kinderen van laag opgeleide ouders, vergeleken met kinderen uit hoger opgeleide milieus, zelfs bij gelijke prestaties . Didactief kopte een samenvatting onder ‘Het einde van de emancipatie’.
Dit soort bevindingen uit onderzoek kunnen bij mensen uit de praktijk rauw op het dak vallen, blijkt uit Böhmers reactie. Ze had het gevoel dat ‘haar mensen’ ten onrechte beschuldigd werden en stelt vragen bij het onderzoek: ‘Klopte nou die aanname “het is dús de schuld van….”. Alsof leraren kinderen expres kansen ontnemen. Ik weet wat er allemaal gebeurt op school en dat is niet allemaal zichtbaar, ook niet in het onderzoek van de inspectie, althans dat wordt zo niet meegenomen in het onderzoek en zeker niet in de conclusies die de inspectie trekt. Maar we zijn er hard mee bezig om daar helderheid in te scheppen.’
Maar uit onderzoek van Korpershoek en anderen blijkt toch gewoon dat kinderen van lager opgeleide ouders lagere adviezen krijgen, ook bij gelijke prestaties? Bewezen of niet, Böhmers ziet achter de cijfers een andere werkelijkheid: ‘Die adviezen zijn onderzocht, maar de motivatie voor die adviezen heeft de inspectie niet onderzocht en misschien is die wel terecht? Er zit bovendien nog eens ongelooflijk veel nuance in alle adviezen van die minimaal 6500 groepen 8. Tuurlijk, de grote lijn is onderzocht, maar om dan alleen te zeggen: we zien dat kinderen van laag opgeleide ouders te lage adviezen krijgen….dan moet je wel weten waardoor dat komt. Ik heb een achterstandsschool, dus ik weet waar ik over praat.’
Ook Böhmers ziet de pressie vanuit de politiek, net als Hengeveld: ‘Als schoolleider-ambtenaar zie ik wel wat zo’n inspectierapport over bijvoorbeeld kansengelijkheid losmaakt op het ministerie.’ Onvermijdelijk komt dan natuurlijk de vraag op of het beleid anders moet? ‘Maar als schoolleider-ambtenaar denk je juist: het ligt genuanceerd, we moeten nu geen koerswijziging inzetten. Jongens, rustig aan.’
Een paar maanden na het verschijnen van het verslag van de inspectie, werd de Gelijke Kansen Alliantie opgericht, een nieuwe taskforce van OCW.
Hebben zij als leraar-ambtenaren niet ook een bufferfunctie? Böhmers: ´Zeker, dat is wat we doen. Maar dat wil niet zeggen dat het altijd direct vertaald kan worden in acties, zoveel invloed hebben wij ook niet. Maar we blijven signalen afgeven, steeds maar weer signalen afgeven. Soms in de vorm van een speldenprik, vergelijk het maar met een steen in de vijver.’ Hengeveld: ‘We proberen ook een soort dwarskijkers te zijn, afstand te nemen en moeilijke vragen te stellen.’
De volgende praktijkspiegel is op dinsdag 13 maart 2018. Wie interesse om mee te denken met OCW over onderwijsbeleid kan zich aanmelden voor de mailinglijst.
Dit artikel verscheen in een ingekorte versie in Didactief, januari/februari 2018.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven