Foto: Wilbert van Woensel
Een aantal maanden geleden heb ik mijn huidige vriend leren kennen: lief, leuk, knap en … mbo-geschoold. Ik betrapte mijzelf erop dat ik over het laatste toch mijn twijfels had. Hoe oneerlijk en onterecht ik dit ook vond. Samen zijn we het gesprek aangegaan over de gedachtegang van ‘de maatschappij’ over mbo-geschoolden en over ‘het beste toekomstperspectief’ dat iedereen is gegund, maar dat naar mijn idee ook ergens is zoekgeraakt.
Waarom denken we in onze maatschappij dat je meer of minder bent door je diploma?
Volgens de Rijksoverheid is het basisonderwijs in Nederland bedoeld om de brede vorming van kinderen te bevorderen. Niet alleen door het onderwijs te richten op de emotionele, verstandelijke en creatieve ontwikkeling van de kinderen, maar ook door het te richten op het verwerven van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden. Kinderen moeten de kans krijgen om hun talenten en voorkeuren te ontdekken, waardoor zij later een bij hen passende bijdrage kunnen leveren aan de maatschappij. Het liefst een maatschappij die mensen niet beoordeelt op ‘wat’ je bent of welk opleidingsniveau je hebt, maar een samenleving die mensen beoordeelt op wat ze dóen.
Het wordt op dit moment onvoldoende of zelfs niet erkend dat je ook een bijdrage aan de maatschappij levert als je laag- (zelfs de benaming is oordelend) opgeleid bent. Onze gezamenlijke waardering gaat vooral naar de hoger opgeleiden. Zij trekken op vrijwel alle vlakken aan het langste eind. Zij verdienen het meest, leven het langst, wonen in de beste buurten met de beste scholen en ze voeren het hoogste woord in de politiek. Hierdoor wordt in het onderwijs het behalen van hoge cijfers op de gestandaardiseerde toetsen steeds belangrijker: alleen zo lijk je een betere toekomst tegemoet te kunnen gaan. Wie intelligent is en goed is in het maken van toetsen krijgt status en inkomen.
Er is een discrepantie tussen de onderwijsdoelen, de maatschappelijke realiteit en de handelwijze van individuele burgers. Enerzijds willen we in het basisonderwijs kinderen breed vormen, terwijl anderzijds scholen en leraren de leerlingen proberen klaar te stomen voor ‘het beste toekomstperspectief’. Zij leggen daarbij logischerwijs de focus op het behalen van de hoogst mogelijke scores op de smalle gestandaardiseerde toetsen.
Michael Young, de bedenker van de term meritocratie, waarschuwde in 1958 al voor de testcultuur die zou gaan komen als mensen op prestaties beoordeeld zouden worden. En in Nederland is niet alleen deze voorspelde testcultuur op gang gekomen, maar is ook het idee van meritocratie veranderd. Het originele idee van meritocratie is dat ‘degene die het beste is, het meeste verdient’, maar wij hebben er wat anders van gemaakt; ‘degene die het meeste verdient, manipuleert de test het beste en is het beste’.Het ideaalbeeld van meritocratie om door middel van eerlijke competitie vast te stellen wie de besten zijn en dit te belonen met een goed salaris en een goede maatschappelijke positie, bestaat nog wel, maar de competitie wordt gemanipuleerd middels schaduwonderwijs; in plaats van te kijken naar de bijdrage die wordt geleverd aan de maatschappij, kijken we voornamelijk naar het opleidingsniveau en de testresultaten.
Om dit alles te veranderen, moeten we ten eerste stoppen met de focus op eenzijdige en overgewaardeerde toetsresultaten. Het onderwijs zou daarnaast - behalve over de basisvaardigheden - weer moeten gaan over het ontdekken van talenten, zelfontplooiing en het prikkelen van nieuwsgierigheid. Kinderen verdienen een onderwijssysteem dat de brede ontplooiingskansen biedt die de overheid beoogt, maar ook de ervaring dat talenten divers zijn en gewaardeerd kunnen worden.
Dit vergt een moeilijke stap. Maar we kunnen hiernaartoe werken door meer aandacht voor formatief toetsen en door de brede ontwikkeling van leerlingen een meer prominente plek te geven tijdens gesprekken met leerlingen, ouders en inspectie. Ook raad ik scholen aan om na te denken over de wijze waarop de extra corona-middelen worden ingezet. Misschien moeten we minder duwen en trekken aan de kinderen (zoals we doen met remedial teaching) en hen meer prikkelen en uitdagen op andere vlakken, bijvoorbeeld met behulp van vakdocenten?
Ten tweede moeten we de maatschappelijke tendens om hoogopgeleiden beter te belonen keren. Ze is inconsequent en onhoudbaar bij een overschot aan hoogopgeleiden en een tekort aan vakkrachten. Een toenemende groep van burgers dreigt buiten de boot te vallen door ons eenzijdige, op intellect gerichte, onderwijssysteem.
Het minimumloon moet omhoog. Het is van belang dat iedereen een fatsoenlijk leven kan leiden, ook degene die lager opgeleid is. Dat betekent dat je ook met een mbo-diploma een inkomen zou moeten hebben waar je een gezin van kan onderhouden en dat je kan wonen in een prettige buurt. Als het minimumloon wordt verhoogd, zal het onderwijs volgen. Als het minder uitmaakt waar je belandt op de maatschappelijke ladder, ligt er minder druk en focus op de gestandaardiseerde toetsen die nu het ‘lot’ van twaalfjarigen bepalen.
Zonder heldere keuzen zal de maatschappelijke ongelijkheid en ontevredenheid groeien, wordt het onderwijs eenzijdig en laten we belangrijke talenten en potentieel van burgers onbenut. Het beste toekomstperspectief is naar mijn idee niet een zo hoog mogelijke opleiding voor iedereen, maar een passende bijdrage aan de maatschappij die bovendien gewaardeerd wordt.
Elien Steverink is leerkracht basisonderwijs sinds 2012 en gaat in het nieuwe jaar aan de slag als docent pedagogiek op de pabo.
1 Loon naar werken: een valse belofte
2 Het diploma als mythe
3 Van huis uit
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven