Onderzoek

Loon naar werken: een valse belofte

Tekst Bea Ros
Gepubliceerd op 28-01-2020 Gewijzigd op 20-02-2020
Beeld Shutterstock
We nemen het zo gemakkelijk in de mond: als je maar goed je best doet, kom je er wel. Wat we daarmee zeggen is dit: niet afkomst of bezit bepaalt je plek in de samenleving, maar je eigen prestaties en capaciteiten. Loon naar werken dus of, met een duurder woord, meritocratie.

Klinkt goed, maar de praktijk is een stuk weerbarstiger en minder rooskleurig. De postcode van het ouderlijk huis bepaalt nog steeds, ook in Nederland, iemands onderwijsloopbaan. Socioloog Jonathan Mijs zag, net als andere wetenschappers voor hem, de nodige zwakke schakels in die redenering over loon naar werken. Hij ging er eens goed voor zitten, ploos alle naoorlogse studies en reviews door en kwam tot een onthutsende conclusie: loon naar werken is een valse belofte. In een baanbrekend artikel (zie kader onderaan deze pagina) legt hij haarfijn uit waarom deze nooit in vervulling kan gaan.


Geniepige gelijkheid

Vroeger lag maatschappelijke ongelijkheid open en bloot op tafel. Afkomst bepaalde wie door mocht leren. Was je vader dokter, baron of notaris, dan was je bedje gespreid. De zonen en dochters van de metselaar en bakker verlieten doorgaans het onderwijs na de lagere school, om te gaan werken. Dubbeltjes konden nou eenmaal geen kwartjes worden.
Dat vinden we al lang niet meer eerlijk. Het onderwijs democratiseerde, zo konden ook arbeiderskinderen naar de universiteit. Familie en afkomst mochten niet langer de schoolloopbaan bepalen: we keken voortaan alleen nog naar aanleg, inzet en cijfers. Zo zou iedereen gelijke kansen krijgen en zou geen talent verloren gaan.
Mijs laat zien dat dit mantra van maatschappelijke gelijkheid geniepiger is dan de openlijk ongelijke standensamenleving van vroeger. We doen alsof iedereen gelijke kansen heeft – en als je er dan niet komt, is het eigen schuld, dikke bult. Maar in werkelijkheid hebben kinderen uit gegoede milieus, de kwartjes, nog steeds een voorsprong. Meritocratie mag in theorie mooi klinken, ze werkt in de praktijk nauwelijks. Sterker, ze werkt juist onrechtvaardigheid in de hand.


Klasse bepaalt klas

Kern van Mijs’ analyse is dat kinderen geen gelijke startpositie hebben en dat het systeem daardoor gedoemd is te falen. Dat kinderen beloond worden voor hun inzet is bijvoorbeeld een meritocratisch fabeltje. Iemand kan keihard blokken voor een toets en toch een 5 halen, terwijl iemand die de avond tevoren even de stof doorbladert, een 9 boekt. Zo is het leven, zul je zeggen, maar doordat niet iedereen bij geboorte dezelfde talenten heeft meegekregen, is van een gelijke startpositie geen sprake.
Ja maar hola, met gelijke kansen bedoelen we toch dat kinderen met dezelfde talenten hetzelfde moeten kunnen bereiken? Zeker, maar ook dat ideaal verwijst Mijs naar het rijk der fabelen. Immers, twee leerlingen die in snelheid (lees: aanleg en inzet) niet voor elkaar onderdoen, kunnen nooit tegelijk de finish halen als de een honderd meter cadeau krijgt, terwijl de ander onderweg allerlei obstakels treft.
Voor kinderen van hoger opgeleide ouders is de schoolloopbaan doorgaans glad geplaveid, voor kinderen uit achterstandsmilieus is het vaak een hordenloop. Dat heeft alles te maken met de bagage en de duwtjes in de rug die kinderen van huis uit mee krijgen. Kinderen uit gegoede, hoogopgeleide gezinnen zitten vaker op de betere scholen en stromen vaker door naar hogere niveaus. De Amerikaan Mijs wijst erop, de jaarlijkse rapporten van de onderwijsinspectie laten zien dat dit ook in Nederland praktijk is. Sociale klasse bepaalt dus in welke klas een kind terechtkomt.

 

Gratis download 

Dit artikel is een bewerking van het hoofdstuk ‘Loon naar werken?’ uit het boek Werk maken van gelijke kansen, gebaseerd op het wetenschappelijke artikel van Mijs.
 

Ga voor de volledige tekst met praktische tips en extra bronnen naar www.werkmakenvangelijkekansen.nl.


 

Ons soort mensen

Op school wegen vervolgens vooroordelen van leraren mee. Zij verwachten onbewust minder van kinderen uit laagopgeleide milieus. Hoogopgeleide ouders doen daar nog een schepje bovenop: ze steunen en motiveren hun kinderen meer en zetten kind én school onder druk om naar het hoogste niveau te streven. Ze willen het beste onderwijs voor hun kind en krijgen dit veelal ook.
En dan is er nog een stoorzender. Wat een samenleving als verdienstelijk beschouwt, is tijdgebonden. In het Sparta van 400 voor Christus scoorde je maatschappelijk goed met vertoon van mannelijkheid, agressie en (bi)seksuele activiteit. Zo’n duizend jaar later belandde je juist met vredelievend en aseksueel gedrag hoog op de sociale ladder. Intelligentie telt pas vanaf rond 1900 mee als ticket to the top. En heel toevallig is het de elite die bepaalt wat er wel en niet toe doet.
Mijs beschrijft onderzoek naar toelatingscriteria van de meest prestigieuze Amerikaanse universiteiten – zoals Harvard, Yale en Princeton, de zogenoemde Ivy League – waaruit bovendien blijkt hoezeer ‘ons soort mensen’ bepaalt wie er wel en niet mee mag doen. Lange tijd werden bijvoorbeeld vrouwen, katholieken, joden en mensen van kleur niet toegelaten. Tegenwoordig zijn de universiteiten wel inclusiever, maar ze putten nog steeds uit de sociaal-economische bovenlaag van de bevolking, al was het maar omdat de collegegelden exorbitant hoog zijn.


Eigen schuld?

Meritocratie, concludeert Mijs, is een valse, want nooit in te lossen belofte. Ze houdt maatschappelijke ongelijkheid eerder in stand dan deze af te breken. En dan klemt ook nog deze ethische vraag: waarom verdient iemand die slimmer is eigenlijk meer (langer) onderwijs? Je zou ook kunnen redeneren dat juist iemand die achterblijft extra onderwijs nodig heeft. Dat dit niet gebeurt, verklaart Mijs vanuit het economische idee van returns on investment, oftewel waar voor je geld krijgen: de samenleving investeert liever in mensen die later maatschappelijk of economisch belangrijke posities gaan bekleden dan in werklieden. Dat is geen rechtvaardigheid, maar efficiëntie. 
Het meritocratische denken doordrenkt kortom onze samenleving en onderwijs. En dat leidt tot nieuwe vormen van onrechtvaardigheid. De gedachte overheerst dat wie faalt in onderwijs en samenleving, dat aan zichzelf te danken heeft. Mensen die het goed voor elkaar hebben, kijken neer op mensen die niets hebben en kunnen.
Onder meer dit mechanisme is debet aan de groeiende kloof in de samenleving, waarop het Sociaal en Cultureel Planbureau de laatste jaren wijst. De bedenker van het woord ‘meritocratie’, socioloog en politicus Michael Young, wees daar al op. In zijn satire The Rise of the Meritocracy (1958) beschreef hij een in zijn ogen afschrikwekkende samenleving in de verre toekomst. Hierin bepalen intelligentie en verdiensten de inrichting van onderwijs en samenleving en is er een scherpe sociale scheiding tussen de haves en have-nots, tussen een machtige, intelligente elite en een domme onderklasse. Zijn dystopie is, onder een retorisch sausje over gelijke kansen, ons ideaal en onze werkelijkheid geworden.

Mijs, J. J. B. (2016). The unfulfillable promise of meritocracy: Three lessons and their implications for justice in education. Social Justice Research, 29, 14-34.

 

Dit artikel verscheen in Didactief, januari-februari 2020.

Verder lezen

1 Werk maken van gelijke kansen

Click here to revoke the Cookie consent