Even ter herinnering; We werken sinds een decennium met het opleidingsniveau van de ouders van een kind als indicator voor achterstanden. Daar was iedereen eigenlijk redelijk tevreden over. Jepma en Beekhoven constateerden nog in 2013 dat het opleidingsniveau van de ouders een krachtige voorspeller is, en dat achterstandengeld op een verantwoorde manier wordt verdeeld. In 2015 echter kwam Driessen in een artikel in Mens en Maatschappij tot een andere conclusie. De validiteit van deze indicator was volgens hem nog maar zeer beperkt.
Dit en enkele andere kritische vraagpunten bij de huidige regeling brachten OCW er toe aan het CBS te vragen een model te ontwikkelen dat op basis van de omgevingskenmerken van basisschoolleerlingen de verwachte onderwijsachterstanden aan het einde van de basisschool beter berekent. Het CBS ging dus stevig rekenen, met ondersteuning door een prestigieuze begeleidingscommissie. In het voorstel dat uit het rekenwerk van het CBS naar voren kwam, wordt er gewerkt met een samengestelde indicator voor achterstanden. Onderdelen van die indicator zijn opleiding van de vader, opleiding van de moeder, verblijfsduur van de moeder, land van herkomst, en al dan niet schuldsanering. Als additioneel voordeel van deze indicator wordt genoemd dat scholen de gegevens niet meer bij de ouders hoeven op te vragen (extra werk en fraudegevoelig). Het CBS kan alles zelf berekenen, al zijn ervoor het opleidingsniveau ontbrekende waarden. Maar die gaten weten statistici altijd wel te vullen.
‘Kat in het bakkie’, dus? Kan de politiek de knoop doorhakken en het CBS voorstel met gerust hart overnemen? Laten we hier een paar vragen bij behandelen.
Niet bepaald. Er was al sprake van een minderheidsstandpunt binnen de begeleidingscommissie. Een eenvoudiger indicator zoals bijv. inkomen werd soms geprefereerd. Maar begin december kwam er zware kritiek van de kant van Driessen en Blok in een artikel voor Didactief en de NRC. De nieuwe regeling verklaart volgens hen slechts 20% van de verschillen in Citoscores (volgens het CBS 42%) en zou daarmee zelfs niet beter zijn dan de oude. Dit brengt ons een boeiend dilemma. Als Driessen hier gelijk heeft, is de nieuwe regeling mogelijk nog slechter dan de oude. Als Driessen hier ongelijk heeft, is het maar de vraag of zijn aanval op de oude regeling hout sneed. In beide gevallen is het verstandig de oude schoenen nog niet meteen weg te gooien.
Niet bepaald. Scholen krijgen straks via de CBS methodiek een budget dat ze moeten inzetten ten behoeve van achterstandsleerlingen, maar ze kunnen niet meer weten om welke leerlingen het gaat. Is Ammar een achterstandsleerling en Evelien niet, of is het omgekeerd? Het beleid kent geen doelgroep meer. Ik zie graag tegemoet hoe onze bewindslieden en ambtenaren deze noviteit aan hun buitenlandse collega’s uitleggen: een doelgroeploos doelgroepenbeleid. We hoeven dus straks niet meer te discussiëren over de vraag of de middelen worden ingezet voor de kinderen voor wie ze zijn bedoeld. We weten immers niet meer voor wie ze zijn bedoeld. We hoeven ook geen onderzoek meer te doen naar de leerprestaties of schoolloopbanen van achterstandsleerlingen. Deze zijn er niet meer, althans niet van vlees en bloed. Ze zijn virtueel geworden, het zijn schimmen in een statistisch universum.
Wil een school iets met de kinderen doen, dan zal ze zelf de doelgroepkinderen moeten vaststellen. De winst die leek te zijn geboekt doordat de school geen formulieren meer hoeft te laten invullen, verdampt nu ook. Ze heeft nu veel meer werk omdat ze zelf het wiel moet uitvinden, een registratie bedenken en bijhouden. En elke school kan dus straks met zijn geheel eigen definitie komen, zodat we niet meer weten over wie hebben als het om onderwijsachterstanden gaat.
Niet bepaald. Een deel van de scholen die nu middelen krijgen voor gelijke kansen beleid krijgen straks niets meer, en omgekeerd. En bijna alle scholen zullen waarschijnlijk meer dan nu of minder dan nu krijgen zonder te weten hoe dit precies komt. Voor de gemeenten zijn de verschillen tussen de huidige en de oude situatie vaak spectaculair. De grote steden leveren zo’n 40% in van hun middelen, de middelgrote steden bijna 10%. De kleine gemeenten daarentegen zien hun budgetten vaak verdrievoudigd. Nu ben ik van mening dat er veel is te zeggen voor iets meer geld voor de kleine gemeenten op dit punt. Maar het reduceren van de budgetten voor de grote steden met bijna de helft - ook als dit gefaseerd gebeurt - zou neerkomen op niet meer of minder dan een moordaanslag op het Gelijke Kansen beleid.
Geen ‘kat in het bakkie’ dus, maar wat dan wel? Driessen pleit er voor om de achterstanden vast te stellen op basis van toetsen in bijvoorbeeld groep 3. Ook daar zijn de nodige mitsen en maren aan verbonden. Maar deze optie verdient zeker te worden bezien. Het wordt in ieder geval een moeilijke beslissing voor de nieuwe minister en het nieuwe kabinet. Hoe je de knoop ook doorhakt, er kan zo maar een explosie volgen die het hele beleidsbouwwerk van Gelijke Kansen aan het wankelen brengt. Gelijke kansen beleid in het onderwijs heeft momenteel een groot maatschappelijk en draagvlak. Juist daarom kan het verstandig om nog even te tijd te nemen voor reflectie en nader rekenwerk over het complexe en gevoelige vraagstuk van de indicator voor achterstanden.
1 Doorgaan met de gewichtenregeling?
2 Zo doorgaan met het onderwijsachterstandenbeleid?
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven