De zomer zoemt en tsjilpt. Insecten en vogels vliegen af en aan. Onderwijsillustrator M.A. Koekkoek schilderde in de jaren twintig van de vorige eeuw voor Dieren in hun omgeving spechten, Vlaamse gaaien, boomklevers, merels en mussen. Als stadskinderen naar zijn afbeeldingen keken, waanden ze zich in het bos of een duinlandschap.
Leermiddelenmakers
wisten vakkundig
insecten op te prikken
Op Koekkoeks levensgrote schoolplaten komen ook gevleugelde insecten voor. In een klaverveld met klaprozen en margrieten tekende hij vlinders (koolwitje, atalanta), een schildvleugelige (gouden tor), huid- en rechtvleugeligen (oorwurm, sabelsprinkhaan), een netvleugelige (libel) en vliesvleugeligen (honingbij, aardhommel). Betoverend natuurschoon.
Als illustrator maakte Koekkoek begin twintigste eeuw deel uit van het ‘biologisch reveil’: de popularisering van en interesse in de natuur. Dit was ook de tijd van de beroemde Verkade-albums. Bij de Verkadekoekjes kon je natuurplaatjes sparen. Tussen 1903 en 1940 bracht Verkade dertig van deze befaamde plakboeken uit, met een totale oplage van 3,2 miljoen exemplaren en het fabelachtige getal van meer dan 30 miljoen losse plaatjes.
De Amsterdamse schoolmeesters Jac. P. Thijsse – de man achter de Verkade-albums – en Eli Heimans stonden aan de wieg van het biologisch reveil. Zij zorgden ervoor dat het natuuronderwijs in Nederland een ongekende bloei doormaakte en namen het initiatief tot het oprichten van de Vereniging Natuurmonumenten. Door hun invloed trokken schoolklassen eropuit om in de natuur te wandelen en dicht bij huis natuurschoon te bewonderen. Naast kennisoverdracht en schoonheidsbeleving was eerbied voor de natuur en voor het leven een ander speerpunt: de waardevolle, maar helaas vaak weerloze flora en fauna moest beschermd worden tegen de destructieve mens.
Het object in mijn handen, een insectenkast, is een beklagenswaardig voorbeeld van die destructieve driften. In het depot van het Onderwijsmuseum liggen tientallen van dit soort leermiddelen. Eigenlijk zijn het educatieve doodskisten. Waar kijken we naar? De reuk van het dode musje lokte een doodgraverkever, die knaagdieren- en vogellijkjes in de bossen en op het platteland opruimt. Als zo’n kever een lijkje vindt, dan keert hij terug met enkele helpers. Ze wroeten net zo lang in de aarde rond het lijk, totdat het dode dier enkele decimeters onder de grond ligt. Waarom? De kevers leggen hun eitjes in aas en als die uitkomen, dan hebben de larven voldoende te eten. Leermiddelenmakers konden vakkundig prepareren en opprikken, maar niet voor de eeuwigheid. De meeste insectenkasten zijn beschadigd: barsten in het glas, van de naald afgevallen vlinders, kevers zonder pootjes.
Veel leerlingen legden zelf insectenverzamelingen aan. In een kindertijdschrift uit 1949 werd uitgelegd hoe ze dit het beste konden doen: pak met duim en wijsvinger een vlinder die met dichtgeslagen vleugels op een bloem zit. Met je andere duim en wijsvinger druk je op het borststuk (waar de vleugels en poten aan vastzitten). De vlinder is dan in één keer dood, zonder pijn. Een afgesloten jampotje met in ether gedrenkte watten werkt ook.
De belangrijke boodschap van het biologisch reveil was in 1949 nog niet overal doorgedrongen. In een veelgebruikte handleiding voor natuurlijke historie uit 1907 werd onderwijzers al op het hart gedrukt zorgvuldig acht te slaan op het spelen met meikevers: ‘Deze diertjes kunnen hun smart niet door klaagtonen uitdrukken, waardoor de kinderen meestal niet op de gedachte komen, dat zij de meikevers pijn doen.’ Laat de zomer zoemen en tsjilpen!
Jacques Dane is hoofd onderzoek en conservator van het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht.
Dit artikel verscheen in Didactief, juni 2022.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven