‘Hé meester, magge we nou ’t hele park door?’ Volkskinderen die met meester Staal in de roman Schoolland door het Oosterpark aan het wandelen zijn, kunnen er maar geen genoeg van krijgen. Zo veel groen krijgen zij in de overvolle sloppen en steegjes van Amsterdam rond 1900 niet te zien. Zij hebben ook geen flauw benul van de natuur om hen heen. Wanneer de Amsterdamse onderwijzer Eli Heimans zijn leerlingen een eikel laat zien, weet de helft niet wat het is. Een groot deel doet maar een gok: een torretje misschien, een appel, bloemkool of een kikker? Heimans vindt het dan ook hoog tijd dat daarin verandering komt en neemt zijn kinderen twee keer per week mee naar buiten, in zijn geval naar het Sarphatipark.
Kennis der natuur is sinds de Onderwijswet van 1857 een verplicht vak op de lagere school, maar stelt in de praktijk weinig voor. Aardrijkskunde en geschiedenis worden veel belangrijker ‘zaakvakken’ gevonden. De biologieboeken zijn saai en gortdroog, de onderwijzers onervaren. De meeste onderwijzers raken verstrikt in de eindeloze ordeningen van de natuur en snappen zelf weinig van onderscheidingen als die tussen rechtvleugelige en vliesvleugelige insecten. Zij zijn al blij als ze iets van planten en dieren kunnen aanwijzen op de schoolplaten aan de wanden van het schoollokaal. Dat is het moment dat Heimans op het toneel verschijnt.
Park en rafelrand
komen van pas
in de biologieles
Heimans ontdekt na zijn aanstelling op een Amsterdamse volksschool dat de stad in de parken en aan de rafelranden een levende natuur huisvest die hij goed kan gebruiken in zijn biologielessen. Hij schrijft in 1893 een handleiding waarin hij pleit voor schoolwandelingen door de stad en korte schoolreisjes naar de hei en de duinen. Iedere lagere school heeft wel een park in de buurt waar de onderwijzers hun kinderen kunnen laten zien wat er leeft, wat het verband is tussen levenswijze en vorm. Het gaat Heimans niet in de eerste plaats om kennisverwerving, maar om verwondering. Dat motiveert kinderen beter om de natuur te leren kennen en waarderen.
De nieuwe aanpak trekt de aandacht van Jac. P. Thijsse, schoolhoofd van een volksschool in de Jordaan en ook een bevlogen natuurliefhebber. Hij is in 1892 na een tweejarig verblijf op Texel naar zijn geboortestad teruggekeerd. Op het eiland had hij met zijn leerlingen lange tochten in de natuur ondernomen en bij hen grote indruk gemaakt met het goed kunnen slootjespringen. In Amsterdam gaat Thijsse direct met zijn klas naar het Vondelpark, waar in die tijd zelfs nog nachtegalen leven. Ook hij is een groot voorstander van aanschouwelijk natuuronderwijs. Weg met de lange theorielessen die toch niet beklijven.
Op een vergadering van het deftige Nederlandsche Onderwijzers Genootschap in 1893 ontmoeten de beide heren elkaar en zij besluiten dat er meer ‘boekjes over buiten’ moeten komen. Dat is het begin van een soort Biologisch Reveil. Samen schrijven zij talloze boekjes met beschrijvingen van de natuur, vol zelfgemaakte illustraties, beginnen in 1896 het tijdschrift De Levende Natuur en in opdracht van koekfabriek Verkade komt Thijsse in 1906 met albums vol plakplaatjes.
In 1894 vragen alle Amsterdamse schoolhoofden het stadsbestuur toestemming om schoolwandelingen te mogen maken. Het bestuur gaat akkoord en breidt in 1901 de permissie zelfs verder uit. Een speciale commissie met Heimans en Thijsse wordt benoemd om een Gids voor schoolwandelingen in Amsterdam en omgeving te schrijven. Schoolwandelingen worden een rage. Na dit hoopvolle begin, neemt in de jaren vijftig de belangstelling zienderogen af. Het blad De Levende Natuur bestaat nog steeds, maar het huidige lesprogramma lijkt te overladen om er zo vaak op uit te trekken.
Sjoerd Karsten is emeritus hoogleraar Onderwijskunde.
Bekijk hier alle korte docu’s van Wandelen met Sjoerd Karsten.
Deze column verscheen in de rubriek 'Wandelen met Sjoerd Karsten' in Didactief, juni 2018.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven