Ewalt Vervaet deed in Trouw een voorstel om het lerarentekort op de basisschool te verminderen (Opinie, 18 september). Hij suggereerde jonge kinderen langer te laten groeien totdat ze ‘rijp’ zijn om te gaan lezen en schrijven. De intrede in de basisschool kan dan later ingaan. We hebben immers voor jonge kinderen minder pedagogisch medewerkers nodig. Scheelt weer formatie die elders kan worden ingezet.
Er valt echter nogal wat af te dingen op dit idee. Om te beginnen zitten jonge kinderen niet alleen op school om te leren lezen en schrijven. Juist op jonge leeftijd leggen kinderen bijvoorbeeld de basis voor sociale ontwikkeling en voor hun mondelinge taalvaardigheid. Daarvoor hebben ze juist anderen nodig die hen daarin kunnen stimuleren en op professionele manier kunnen ondersteunen. Drie- en vierjarigen profiteren daarvoor van de groep medeleerlingen met een stimulerende leerkracht. En zoals we inmiddels uit onderzoek weten is het niveau van de mondelinge taalvaardigheid ook weer stimulerend voor de ontwikkeling van positieve sociale relaties. Juist als we kijken naar de ontwikkeling van de mondelinge taalvaardigheid zien we dat wachten tot kinderen er rijp voor zijn een gevaarlijk idee is. We gaan al praten tegen jonge kinderen vanaf hun geboorte! Zijn ze er dan al rijp voor? Waarschijnlijk niet, maar benaderd worden als een spreker is al een belangrijke impuls voor de mondelinge-taalvaardigheidsontwikkeling. Ze hebben vanaf hun geboorte iemand nodig die voor hen uitloopt en richting en hulp biedt waar ze het nog niet zelf kunnen. Hetzelfde geldt voor leerprocessen als leren rekenen, schrijven, lezen.
Vervaets afkeer van dit soort stimuleren berust op zijn streng individualistische beeld van kinderen. Alsof die pas iets nieuws kunnen leren als ze basale voorwaarden zelfstandig beheersen. Vervaet onderschat daarmee de kracht van betekenisvolle hulp, die op maat gesneden is voor de actuele behoeftes en handelingsmogelijkheden van het kind.
Wat het probleem vaak is met het gangbare leesonderwijs waartegen Vervaet ageert, is dat de lees-, spellings- en schrijftaakjes voor de leerlingen losgezongen zijn van hun werkelijkheid. Het zijn voor hen betekenisloze taakjes. Dat is geen goed uitgangspunt voor leren lezen en zin krijgen in lezen. Als we kinderen in het kader van hun spel ondersteunen, wanneer ze de behoefte krijgen aan lezen en schrijven (bijvoorbeeld bestellingen opnemen in een restaurantspel), is die handeling en de hulp daarbij voor de kinderen een betekenisvol stapje bij het leren lezen en schrijven. Soortgelijke processen zijn te zien bij het beginnend rekenen van driejarigen. Een goede stimulering en betekenisvolle hulp daarbij is essentieel voor de kinderen. Dus niet gaan zitten wachten tot we de eerste signalen van ‘rijpheid’ zien! Riskant en zeker niet in het belang van kinderen.
Tja, het lerarentekort wordt niet opgelost door leerprocessen in een spelcurriculum in te bedden. We hebben juist méér goed ingeleide leerkrachten nodig, die zicht hebben op de betekenisgeving van kinderen, weten hoe ze kinderen in hun spel kunnen stimuleren. Het vraagt inderdaad om vernieuwingen in het pabo-curriculum, meer nascholing. Ja, dat kost geld, maar het gaat om de toekomst van onze kinderen en onze samenleving. De oplossingen van Vervaet zijn te simpel, en uiteindelijk desastreus omdat het vermoedelijk de verschillen tussen kinderen vergroot. Het is te hopen dat scholen en beleidsmakers er niet te snel in meegaan. Bezint eer ge begint.
Bert van Oers, bijzonder hoogleraar emeritus Cultuurhistorische onderwijspedagogiek, VU Amsterdam
Dit artikel is eerder verschenen in licht gewijzigde vorm als ingezonden brief in Trouw op 3 oktober 2019.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven