Meten met elastiek

Tekst Henk Blok
Gepubliceerd op 21-01-2014
Henk Blok - Op 11, 12 en 13 februari van 2014 wordt voor de laatste keer de Eindtoets Basisonderwijs (EB) van Cito afgenomen. Sinds de eerste afname in 1970 zijn er maar liefst 45 edities geweest.

De EB heeft van begin af aan twee functies vervuld: advisering aan ouders over de mogelijkheden van hun kind in het voortgezet onderwijs en feedback aan de school over de gerealiseerde leeropbrengsten. Lang is de eerste functie als de belangrijkste beschouwd.

Maar sinds de Inspectie van het Onderwijs in 1997 een nieuwe werkwijze ontwikkelde – het integrale schooltoezicht – heeft de tweede functie steeds meer gewicht gekregen. Het integrale schooltoezicht berust namelijk op drie pijlers: opbrengsten, processen en condities. Van deze drie leggen de opbrengsten het meeste gewicht in de schaal. Vooral dáárvan hangt af of een school het stempel van een zwakke of zeer zwakke school krijgt. Het schoolgemiddelde op de EB is hierbij de meest gehanteerde graadmeter.

Wettelijk verplicht
De EB is uitgegroeid tot een zeer gezaghebbende toets die door meer dan 80 procent van de scholen gebruikt wordt. Maar het succes van de toets is tevens de aanleiding tot de ondergang ervan. Het is voor beleid en politiek een onverteerbare zaak dat van 10 tot 20 procent van de scholen niet goed bepaald kan worden wat de leeropbrengsten aan het einde van leerjaar 8 zijn. Bijgevolg heeft de regering op 31 januari 2012 het wetsvoorstel Eindtoetsing PO ingediend, dat inmiddels in gewijzigde vorm zowel de Tweede als de Eerste Kamer is gepasseerd.

Gevaarlijk elastiek
Wettelijk is nu vastgelegd dat scholen aan het einde van leerjaar 8 de Centrale Eindtoets Primair Onderwijs (CEPO) afnemen. Oorspronkelijk was het de bedoeling dat Cito onder verantwoordelijkheid van het College voor Examens de toets zou produceren. Maar inmiddels is er een achterdeurtje opengezet om ook andere toetsaanbieders de kans te geven de toets te produceren. Als deze daarop inspringen, hebben scholen straks de keuze uit meer versies van de CEPO.

EB of CEPO zal voor scholen niet veel verschil maken. Beide zijn gevaarlijke indicatoren voor de onderwijskwaliteit. Dat ligt niet zo zeer aan de toetsen, maar aan de snelle gebruikers ervan, de instanties en de personen die met de uitslag ervan aan de haal gaan. Het grootste probleem is dat schoolgemiddelden op de CEPO – net als op de EB – als absolute, honderd procent betrouwbare grootheden worden beschouwd.

Gebruikers hebben niet in de gaten dat meten met een toets hetzelfde is als meten met elastiek. Het CEPO-gemiddelde voor een specifieke school is namelijk niet alleen afhankelijk van de kwaliteit van het onderwijs, maar ook van de leerlingen die de toets maken. Het ene jaar heeft de school geluk, doordat er in leerjaar 8 enkele begaafde leerlingen zitten, het jaar daarop misschien pech doordat groep 8 enkele zwakkere leerlingen herbergt. Hoe kleiner de school, des te gevoeliger is het schoolgemiddelde voor deze toevallige fluctuatie. (In onderzoekstaal: Uitgaande van een schoolgemiddelde van 535 bedraagt het 95-procents betrouwbaarheidsinterval bij een school met tien achtstegroepers ongeveer 12 punten, en bij een school met 25 leerlingen in groep 8 altijd nog 8 punten.)

Gezien de rekbaarheid van elastiek is het volstrekte onzin om scholen te rangordenen op hun schoolgemiddelde. Het beste dat kan worden gedaan, is scholen in drie groepen in te delen: scholen die naar redelijke waarschijnlijkheid onder het landelijke gemiddelde scoren, scholen die zich waarschijnlijk in positieve zin onderscheiden van het landelijke gemiddelde en een middengroep. Zo'n indeling zou scholen beschermen tegen een al te voorbarig kwaliteitsoordeel.

Er is nog een tweede met de eindtoets samenhangend probleem. Snelle gebruikers van het schoolgemiddelde op een eindtoets beschouwen onderwijskwaliteit vooral als een ééndimensionale kwaliteit. Ze gaan eraan voorbij dat basisscholen een veel verder strekkende opdracht hebben dan taal- en rekenvorderingen. De kerndoelen van het basisonderwijs omvatten, afgezien van Fries, nog vier andere leergebieden die niet in de eindtoets vertegenwoordigd zijn, waaronder Engels en oriëntatie op jezelf en de wereld. Voor een vollediger beeld van de onderwijskwaliteit dienen er voor àlle domeinen kwaliteitsindicatoren te komen. Het gevaar is anders dat scholen in hun onderwijs voorrang geven aan de getoetste vaardigheden en de ongetoetste in het vrijblijvende leerplan stoppen.

Vensters PO
Gelukkig is door het scholenveld onder aanvoering van de PO-Raad zelf het initiatief genomen schoolkwaliteit in meer dimensies uiteen te leggen. Dat is het project Vensters Primair Onderwijs geworden; zie http://www.vensterspo.nl/. In dit project wordt veelzijdige cijfermatige informatie over basisscholen verzameld en in één systeem ondergebracht. Het gaat onder andere om gegevens op het gebied van leeropbrengsten, cliëntoordelen van ouders en leerlingen, leerlingenpopulatie, financiën en personeel. Deze ontwikkeling is een belangrijke stap vooruit, al schuilt er wel een addertje onder het gras. Want ook weer in het vensterproject worden schoolgemiddelden gepresenteerd als ware het onfeilbare grootheden, met voorbijgaan aan het elastiek waarmee ze gemeten zijn.

Het vensterproject biedt scholen kansen zich te profileren en afstand te nemen van een ééndimensionale opvatting over onderwijskwaliteit. Profileren betekent dat scholen keuzes maken, dat ze aangeven wat ze belangrijk vinden en hoe ze dat willen bereiken. Profileren betekent ook dat scholen succescriteria formuleren en aangeven wat de bench marks zijn waar ze zich op richten. Dan krijgen ouders weer wat te kiezen in plaats van de eenheidsworst die onder de noemer van opbrengstgericht werken wordt gepropageerd.

Henk Blok werkt bij het Kohnstamm Instituut.

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent