Ik heb eens de Mont Blanc beklommen. Op de top genoten mijn reisgenoten en ik van het gevoel van ruimte en vrijheid dat de berg ons gaf. Maar wij zagen ook de zware, geelachtige smog in het dal van Aosta ten zuiden van de berg. Ook het onderwijs kent smog, veel zelfs, vaak zwaar en dreigend.
De smog in het onderwijs heeft vele gezichten, maar hij is voornamelijk geworteld in wat we de instrumentele rationaliteit noemen. Ik bedoel dan het ontwikkelen van procedures en praktijken, het opstellen van allerlei deugdelijkheidseisen tot in het absurde toe en pogingen om de boel te beheersen door controle en beoordeling. Ten grondslag aan dit alles ligt een groot geloof in de maakbaarheid van de mens. Wat een smog: we zouden beschaamd moeten zijn. Door al dat instrumentele gedoe vergeten we de fundamentele ‘waarom’-vragen te stellen. Onze kijk op de essentie van het onderwijs wordt daardoor vertroebeld.
Fundamentele vragen zijn bijvoorbeeld: waarom blijven we ons nog steeds richten op de gemiddelde leerling, ook al streven we naar passend onderwijs? Waarom hechten we zo aan het leerstofjaarklassensysteem? Waarom hebben we de illusie dat dit systeem voor elke leerling goed is? Waarom heeft iedere leerling dezelfde onderwijstijd? Waarom vergelijken we leerlingen en groepen nog steeds vanuit een soort competitie: bijvoorbeeld het cijfergeven? Waarom denken we altijd vanuit het ‘bestaande’ en niet vanuit het ‘komende’?
Juist omdat we deze vragen niet of te weinig stellen, ontstaat er smog en krijgen we geen helder zicht op goed onderwijs. Hierdoor komt de pedagogische dimensie in het gedrang en is er sprake van onttovering. We hebben behoefte aan bezieling en betovering, waarbij de nadruk ligt op groei, ontwikkeling, wording en schepping: ‘pedagogisering’ heet dit. Onderwijs is bijdragen aan een scheppings- en wordingsproces als een essentieel pedagogisch kenmerk.
Als pedagoog (leraar, teamleider, et cetera) sta je voor de opdracht de mens (kind of leerling) te vinden, zodat hij zichzelf mag en kan zijn. Dat is nooit vanzelfsprekend geweest in de menselijke geschiedenis. Nog steeds niet!
Wanneer we buiten de grenzen van ons eigen onderwijs kijken en kennis nemen van recent neurowetenschappelijk onderzoek, stellen we vast dat kennis van ons brein leidt tot een bevestiging van wat ik boven heb geschreven. Er zijn duidelijk grenzen aan ons maakbaarheidsgeloof. Ook onze overtuigingen liggen veelal zo vast dat ze moeilijk te veranderen zijn. Desondanks zijn onze hersenen in beperkte mate kneedbaar (plasticiteit). Samenvattend: wij zijn ons brein en we worden vooral gestuurd door gegroeide connecties in onze hersenen. Wat betekent dit nu voor de ontwikkeling van de identiteit?
Een belangrijke vraag is hoe het ‘ik’ en het ‘zelf’ zich ontwikkelen? Hoe vormt de mens zich? Wat is de rol van het onderwijs daarbij? Hoe komt ons handelen tot stand? Wat is onze eigenheid, hoe ziet onze identiteit eruit? Allemaal vragen die voor goed onderwijs van belang zijn. De neurowetenschap maakt veel duidelijk.
We blijken genetisch van elkaar te verschillen. De verscheidenheid tussen mensen zorgt ervoor dat wij dezelfde wereld heel anders ervaren. Het kan niet zo zijn dat de leerling een ‘afgeleide’ wordt van jouw eigen beeld en gelijkenis, van de wijze waarop jouw inzichten en jouw attituden in jouw hersenen zijn opgebouwd. Voor elke leerling moet er voldoende ruimte zijn om zijn eigenheid te ontdekken. En dan niet zoals ‘ik’ wil dat die leerling is. Daarom heb ik zoveel moeite met het leerstofjaarklassensysteem, waarbij een leraar zich richt op de gemiddelde leerling, ondanks verschillen in aanleg en ontwikkeling. Het jaarklassensysteem miskent het subject en maakt menig leerling hulpeloos en machteloos.
Wanneer we gestuurd worden door hormonen, enzymen en chemicaliën, moeten we serieus nemen dat maakbaarheid haar grenzen kent; dat anderen overtuigen heel moeilijk is, misschien wel onmogelijk. Wat is dan de meerwaarde van extern ontwikkelde (dikwijls collectieve) bijscholingsprogramma’s? Controleren en beoordelen we niet te veel? Is het niet beter het meer te zoeken in de richting van begrijpen en verwachten? Zijn we niet gewend te veel in onvoldoendes te denken? In gesprekken hebben we het al snel over tekortkomingen die iemand heeft. Het is beter na te gaan wat wel tot iemands mogelijkheden behoort: meer kijken naar zijn kwaliteiten. Geloof in iemand hebben en hopen op de toekomst.
Volgens neurowetenschappers zijn aandacht, gesprek en feedback als vormen van elkaar ontmoeten erg belangrijk voor het verder ontwikkelen van ons bewustzijn. Voor deze wijze van elkaar ontmoeten werkt het ‘woord’ vergrotend en verrijkend. Het ‘woord’ heeft de toverkracht om het meest wonderbare aanwezig te stellen. Ik zie dat als ‘trappen van het evoluerende dialogische leven van een kind’. Ze vormen het alfa en omega van onze ontwikkeling: de oervorm van het wordingsproces.
Er zijn dus duidelijke grenzen aan de bouw van de identiteit in wording. Enerzijds is er sprake van geringe maakbaarheid, maar anderzijds zijn onze hersenen kneedbaar, waardoor zij zich kunnen ontwikkelen. Wel moet de ‘gereedschapskist’ die we in het onderwijs hiervoor gebruiken, eens kritisch onder de loep worden genomen. Er zit te veel in en waarschijnlijk bevat ze ook niet de juiste instrumenten.
Dolf van den Berg is emeritus hoogleraar aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Van den Berg ontwikkelde (in de zeventiger jaren van de vorige eeuw) het AVI-pakket (Analyse van Individualisering) voor het leesonderwijs met de daarbij behorende 9 AVI-leesniveaus en de daaraan gerelateerde toetskaarten. Hij schreef diverse boeken, waaronder Herstel van de pedagogische dimensie in de ontwikkeling van mens en wereld (Garant, 2015) en het essay Met andere ogen naar onderwijs en opvoeding kijken (Garant, 2016).
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven