In deze documentaire onderzoekt regisseuse Katinka de Maar de behoeften van jongens en de ruimte die ze hiervoor krijgen binnen onze huidige maatschappij, en dan met name binnen ons onderwijs. Zij doet dat aan de hand van een persoonlijke analyse van de opvoeding van haar zoon. Terugkerende vraag in de film is: Zijn jongens lastig of hebben wij last van jongensgedrag? De film haakt aan bij de toenemende zorg over de positie van jongens in het onderwijs. Jongens komen vaker dan meisjes in het speciaal onderwijs terecht, ze verlaten vaker voortijdig de school, ze blijven vaker zitten of stromen af naar een lager onderwijstype.
De film is eerder vertoond in de Balie in Amsterdam en de Nieuwe Bibliotheek in Almere, met aansluitend een debat over het onderwerp. Het is jammer dat bij de uitzending op de televisie op 9 oktober 2013 deze formule niet werd gevolgd, omdat de film de problematiek eenzijdig en stereotyperend benadert, en enige nuancering op zijn plaats is.
Zo komt uit de film het beeld naar voren dat jongens niet gedijen in het onderwijs door de vele vrouwelijke leerkrachten, sterker, er zijn mannen voor de klas nodig om het tij te keren. Het gegeven dat er momenteel veel vrouwen in het onderwijs werkzaam zijn wordt oorzakelijk en gemakzuchtig verbonden met de 'jongensproblematiek'. Hierbij wordt voorbij gegaan aan het gegeven dat de meeste jongens het in het basisonderwijs even goed doen als meisjes, en pas in het voortgezet onderwijs, en nog duidelijker in het hoger onderwijs, de schoolloopbanen van jongens en meisjes uit de pas gaan lopen. Dit patroon spoort echter niet met het aantal vrouwelijke docenten, want dat is in het basisonderwijs groot, maar juist in het voortgezet onderwijs en het hoger onderwijs meer in evenwicht met het aantal mannen.
De feminisering van het onderwijs is een punt dat keer op keer naar voren wordt gebracht als een negatieve factor voor jongens. Even zo vaak wordt dit beeld weerlegd door wetenschappelijk onderzoek op dit thema, waaruit blijkt dat niet de sekse maar vooral de kwaliteit van de docent ertoe doet. De oplossing zoeken in meer mannelijke leerkrachten is te kort door de bocht, en bovendien niet reëel omdat er zeker op de korte termijn geen zicht is op een toenemende belangstelling van mannen voor het leraarschap. We kunnen ons dus beter focussen op een goede didactische aanpak die zowel door mannen als door vrouwen kan worden toegepast.
Ook komt uit de documentaire een andere veel voorkomende gedachte naar voren, namelijk dat het onderwijs aangepast zou moeten worden aan de behoeften van jongens om ze gemotiveerd te krijgen of te houden. Zo zouden jongens meer dan meisjes behoefte hebben aan beweging, meer structuur nodig hebben maar zeker ook meer vrijheid en uitdaging enzovoorts. Bij de zoektocht naar wat jongens nodig hebben ontstaan ongewenste stereotyperingen: 'Echte jongens' zijn druk, beweeglijk en houden niet van praten'. Maar zijn rustige jongens dan geen echte jongens? En in het verlengde daarvan, zijn drukke en onderzoekende meisjes dan geen echte meisjes?
Denken in verschillen tussen jongens en meisjes is misschien een slimme strategie voor een speelgoedfabrikant, maar voor het onderwijs biedt denken in diversiteit van leerlingen meer perspectief waardoor meer recht wordt gedaan aan verschillen binnen de groepen meisjes en jongens. De insteek 'boys will be boys' is beperkend, en houdt geen rekening met het gegeven dat kinderen naar school gaan om iets te leren, niet alleen de vakken taal en rekenen, maar ook sociale vaardigheden zoals omgaan met elkaar, communiceren en samenwerken.
Deze vaardigheden en capaciteiten moeten ontwikkeld worden, ook als kinderen dat moeilijk vinden, omdat dit nu eenmaal belangrijke voorwaarden zijn om later een plaats te verwerven in de maatschappij. Zo is het voor alle leerlingen, meisjes én jongens, belangrijk om bijvoorbeeld goed te leren plannen en organiseren en te leren reflecteren op eigen gedrag en vaardigheden, maar ook om te leren omgaan met competitie, grenzen te durven verkennen en out of the box te denken.
De documentaire brengt de moeizame relatie tussen (sommige) jongens en onderwijs haarscherp in beeld en onder de aandacht, maar het is belangrijk om niet te blijven steken in een vereenvoudigde werkelijkheid en schijnoplossingen. Talenten van jongens moeten ontwikkeld en benut worden en oplossingen moeten gezocht worden binnen de gegeven complexiteit van maatschappij, onderwijs en jongeren.
Irma Heemskerk is onderzoeker aan het Kohnstamm Instituut in Amsterdam.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven