Grotere kansenongelijkheid door de CITO-toets?

Tekst Paul Jungbluth
Gepubliceerd op 12-05-2021
Beeld Loek Weijts
De Cito-toets heeft nadelen, zeker. Maar Paul Jungbluth vindt de voordelen nog steeds groter als het om kansengelijkheid gaat.

Na je pensioen heb je - zeker onder corona - tijd om na te denken over je beroepsverleden. In mijn geval bij voorbeeld over de vraag of publiceren over segregatie misschien wel leidt tot nog grotere segregatie. Zo ja, dan is dat waarlijk een unintended consequence, het was beslist niet je opzet. Als socioloog probeer je de sociale werkelijkheid in beeld te brengen en te laten zien, dat wat sommige mensen ervaren als vrije keuze, in realiteit sterk afhangt van allerlei randcondities en dus helemaal niet zo vrij is; omgekeerd probeer je te laten zien dat wat onvermijdelijk en onoverkomelijk lijkt juist vaak goed te vermijden valt - als je maar andere keuzen zou maken. Het werk van de socioloog - maatschappelijke samenhangen op hun maakbaarheid te onderzoeken - heeft veel weg van een variant op wat ooit de katechismus-opdracht was: het verbeteren van de schepping. Vaak blijft het bij een illusie.

In een vriendschappelijk duelletje tussen collega Jaap Dronkers en mij ging het er ooit om, wie bij de tweejaarlijkse Sociologendagen in Lunteren de krant zou halen met zijn conferentie-bijdrage. Meestal won Jaap. Maar toen Jaap mij op een ochtend als eerste feliciteerde, had ik onverwacht de Volkskrant gehaald met de bevinding dat ‘zwarte basisscholen’ kwalitatief achterbleven bij witte ‘elite-scholen’. Voorpaginabericht mét grafiek. Kansarme leerlingen haalden op die ‘zwarte’ scholen, ook na correctie voor hun eigen achtergrond, minder goede resultaten dat wanneer ze verdwaald waren op ‘elite-scholen’. En ook verdwaalde kansrijken op ‘zwarte’ scholen deden het daar minder goed dan op ‘elite-scholen’. Een onderzoeksresultaat dat later meestal is herbevestigd en min of meer gemeengoed is geworden. En dat mogelijk ertoe leidde dat ouders van kansrijke leerlingen vaker naar kansrijke scholen zochten (unintended consequence), terwijl kansarmen niet op dat idee kwamen of er het nut niet van zagen.



Later diezelfde dag bleek partijgenote staatssecretaris van Onderwijs Tineke Netelenbos helemaal niet zo verguld met de publiciteit. Zij vond dat het niet waar kon of mocht wezen, in ieder geval niet zomaar publiek gemaakt mocht worden. Per ommegaande deelde zij haar ongenoegen mee aan mijn directeur en diezelfde week nog was ik niet langer projectleider van het PRIMA-cohortonderzoek. In dat eerste landelijke cohortonderzoek werden allerlei harde en zachte gegevens gecombineerd over steeds nieuwe cohorten basisschoolleerlingen. Het zou onder meer helder moeten maken hoe kansenbeleid en onderwijsvernieuwing tot betere resultaten leidden. Helaas bleek dat niet zo te zijn. Wel leverde het PRIMA-cohortonderzoek materiaal voor talloze andere publicaties en doet dat nog. Vrijwel alle rondom kansenongelijkheid.

De makers van de CITO-eindtoets verging het niet heel veel beter. Welke bedoelingen A.D. de Groot daar ooit mee had, doet er niet meer zoveel toe: ook zijn werk lijdt aan het fenomeen unintended consequences.

Duitse collega’s kijken nog steeds met enige jaloezie naar onze eindtoets, want zij hebben alleen rapportcijfers beschikbaar bij de overgang naar het secundair onderwijs. Zulke cijfers bevatten een aantoonbare sociale bias: bij gelijk talent krijgen de toch al kansrijken meer mogelijkheden dan de kansarmen en omgekeerd, alleen op basis van hun herkomstmilieu.

Doen wij goed toch, in vergelijking? Nou, niet echt. Want er had nog meer in gezeten. Henny Uiterwijk, projectleider bij Cito, had graag gezien dat zijn Eindtoets gebruikt zou worden voor een bredere analyse: waarop valt die klas of school systematisch uit, welk curriculumdeel zou daar dus voortaan meer aandacht moeten krijgen? Veel gaten die basisscholen in hun leerplan laten vallen, kwamen echter helemaal nooit aan het licht: al bij de constructie van de Cito-toets hadden basisscholen die sommige leergebieden helemaal nooit aandacht gaven, de toets weten in te perken. Hoe ze dat voor elkaar kregen? Anders zouden ze simpelweg niet meedoen. Leerlingen op scholen met een verarmd programma hebben nog steeds te maken met de nadelen.  De toets brengt die benadeling niet in zicht en ze worden  op dat kennistekort  later vast individueel afgerekend. Een unintended consequence.

Sommige directeuren gebruikten de toets vervolgens bij hun functioneringsgesprekken met leerkrachten als instrument voor kwaliteitsbeoordeling, wat resulteerde in docentenverzet tegen de toets. Andere directeuren gebruikten de toetsresultaten in hun reclamefolders: wie veel kansrijke leerlingen in huis heeft, kan makkelijk een mooi schoolgemiddelde halen (zelfs als dat eigenlijk te laag ligt, gegeven het elite-publiek). Cito overwoog vervolgens een gedifferentieerde normering die het schoolpubliek verdisconteerde. Maar was dat nou niet een vorm van standenonderwijs: onderscheiden streefniveaus voor onderscheiden sociale strata? Waren we zo niet weer terug bij af?

En zo meet de CITO-toets nu wat een leerling heeft opgepikt van de kernvakken, voor zover die goed zijn aangeboden. Waarschijnlijk ook hoezeer die leerling zichzelf daarbij vertrouwt. Maar niet ieder krijgt hetzelfde aangeboden en als wel, dan niet ieder even goed. Kansenongelijkheid zit op die manier ingebakken en dat was vast niet de bedoeling van A.D. de Groot. De toets laat vooral zien wat is onderwezen en hoe goed dat is onderwezen, misschien wel meer nog dan welk potentieel een leerling heeft. Toch worden de leerlingen individueel op hun resultaten afgerekend. Velen weten dan ook al van tevoren hoe de vlag erbij hangt, dat het weer niks wordt. Anderen weten zich gesterkt door extra hulp die hun ouders tijdig inkochten. Het resultaat, unintended, is nog grotere ongelijkheid. Het toetsresultaat is een voorlopig onontwarbare brei van al dan niet aanwezig talent, van kwaliteitsverschillen in het eerder genoten onderwijs en van meer of minder gunstige thuisomstandigheden.

Zullen we de eindtoets dan maar niet meer afnemen in groep 8, zoals de Onderwijsraad bepleit in zijn nieuwste advies, Later selecteren, beter differentiëren? Nee, want de toets is ook wel degelijk een kansenverbeteraar, in vergelijking tot alleen de oordelen van al die leerkrachten op scholen met hun veel te ver uiteen liggende ambities. Wil je onderwijs verbeteren, dan zul je niet zonder zo’n toets kunnen, waarschijnlijk zelfs niet zonder nog meer van zulke toetsen, op andere momenten in de schoolloopbaan. Scholen kunnen ook zelf niet zonder, als ze werkelijk een beeld willen krijgen van hun actuele effectiviteit. De eindtoets is dus net zoiets als een vaccin tegen een virus, de voordelen wegen op tegen de nadelen. We ploeteren voort bij de verbetering van de schepping.


Paul Jungbluth is als onderwijssocioloog verbonden aan de School of Business and Economics, Universiteit van Maastricht.

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent