Examinering in het VO: hoe zorgen we dat leerkrachten hun verantwoordelijkheid nemen?

Tekst Melanie Ehren
Gepubliceerd op 31-01-2019
De casus rondom de VMBO-examens in Maastricht afgelopen zomer heeft veel vragen opgeroepen over de rol van de onderwijsinspectie en of we het toezicht wel goed geregeld hebben. De onafhankelijke Auditdienst Rijk (ADR) constateert bijvoorbeeld dat de inspectie ‘niet specifiek heeft gekeken naar de uitvoering van het schoolexamen en daardoor de onvolkomenheden niet heeft gezien’.

De conclusie roept de vraag op of een onafhankelijke toezichthouder, speciaal voor de examinering nodig is. Engeland heeft Ofqual (the Office of Qualifications and Examinations Regulation); een onafhankelijke dienst met gespecialiseerde psychometrische kennis die toetst of examens voldoende betrouwbaar en valide zijn in het meten van kennis en vaardigheden van leerlingen. Ofqual accrediteert de examenbureaus die de toetsen ontwikkelen en verkopen aan scholen, waarbij scholen de toetsen volgens strikte gecontroleerde procedures moeten afnemen.

Bij ons ligt een deel van die taak bij docenten en examencommissies in scholen. Zij ontwikkelen schoolexamens die meetellen in de eindbeoordeling en diplomering, waarbij het schooleigen examenreglement en het Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) de kwaliteit moet waarborgen. De inspectie houdt daar vervolgens toezicht op. In Maastricht liep dat proces spaak doordat docenten, schoolleiding en de examencommissie zich bij de schoolexamens niet hielden aan de eigen regels; het bestuur van de school had geen zicht op hoe er diploma’s werden verstrekt, en ging af op het inspectieoordeel waarin geen onvolkomenheden waren geconstateerd, terwijl deze er wel waren. Een groep leerlingen kreeg een diploma waarvan de kwaliteit in twijfel werd getrokken en moest in de zomervakantie alsnog een deel van de examens doen om door te kunnen stromen naar het vervolgonderwijs.

De resulterende discussie laat vooral het risico van de situatie zien. Diploma’s hebben een signaalfunctie naar vervolgonderwijs, arbeidsmarkt en samenleving. We gaan er vanuit dat leerlingen met een bepaald diploma iets kunnen en weten. Wanneer werkgevers of vervolgopleidingen niet meer kunnen vertrouwen op de waarde van een diploma zullen zij op een andere manier moeten vaststellen of een geslaagde daadwerkelijk over de gewenste kennis en vaardigheden beschikt, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van eigen entreetoetsen. Een onwenselijke situatie die veel extra kosten oplevert.

Moeten we dan maar de toetsing en diplomering helemaal centraliseren en reguleren zoals in Engeland? De oplossing is vanuit een aantal gezichtspunten onwenselijk. Allereerst heeft regulering tot gevolg dat leerkrachten en scholen zeggenschap verliezen over een belangrijk onderdeel van het onderwijsproces –het vaststellen van kennis en vaardigheden van leerlingen. Daarmee hollen we hun professionaliteit uit en reduceren we leerkrachten tot uitvoerders van centraal bedacht beleid. Het maakt het beroep er niet aantrekkelijker op, terwijl we met een oplopend tekort aan leerkrachten juist proberen meer talentvolle professionals aan te trekken. Volledige regulering en centralisering van de examinering lost bovendien het probleem ook niet op. Leerkrachten en scholen die hun leerlingen, om wat voor reden dan ook, willen laten slagen vinden daar altijd wel een mogelijkheid voor. De Engelse casus[1] biedt daar helaas ook het bewijs voor; landelijke kranten rapporteerden begin 2018 over frauduleuze praktijken in de afname van de VO-examens waarbij leerkrachten antwoorden op vragen voorzegden.

Een relevantere vraag is dan ook hoe we ervoor zorgen dat leerkrachten, schoolleiders en bestuurders kwalitatief goede toetsen afnemen en alleen de leerlingen een diploma te geven die dat daadwerkelijk hebben verdiend. Hoe zorgen we dat zij hiervoor de expertise hebben en hun verantwoordelijkheid nemen? Die verantwoordelijkheid voelen leerkrachten nu vooral richting hun leerling waarbij ze, in ieder geval in de Maastrichtse casus, heel ver gaan om hun leerlingen te laten slagen. Het lange-termijn belang van een goede voorbereiding op het vervolgonderwijs, een adequate kwalificering voor de arbeidsmarkt of zelfs de reputatie van de school wordt daarbij gemakkelijk uit het oog verloren. Wanneer een leerling het diploma heeft is zijn/haar leerkracht immers goeddeels uit beeld en daarmee ook de mogelijke consequenties van een waardeloos diploma. Het organiseren van verantwoordelijkheid zou daarop moeten ingrijpen, bijvoorbeeld door leerkrachten, schoolleiders en bestuurders beter inzicht te geven in het functioneren van hun leerlingen in het vervolgonderwijs of op de arbeidsmarkt, en door hun naam te verbinden aan het diploma van hun leerling, vergelijkbaar aan de diplomering in het hoger onderwijs. Wanneer ik mijn naam verbind aan een masterscriptie of doctoraalstudie zorg ik er wel voor dat mijn student aan de eisen voldoet; slagen met een belabberde scriptie of proefschrift beschadigt dan immers ook mijn reputatie. Maar laat leerkrachten vooral ook zelf eens met ideeën komen. Professionaliteit betekent immers ook dat je als beroepsgroep zelf de kwaliteit en inhoud van je vak in stand houdt en ontwikkelt.

 

Melanie Ehren is hoogleraar onderwijswetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam en honorary professor aan het UCL Institute of Education in London.

 

Een ingekorte versie van dit artikel is verschenen in Didactief, januari/februari 2019, in de rubriek Rondom het Binnenhof.

 
Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent