Een democratisch curriculum voor iedereen

Tekst Arie Wilschut
Gepubliceerd op 18-03-2016
Arie Wilschut - Londense scholen wilden Somalische geschiedenis aan de orde stellen. Niet alle leerlingen waren er blij mee.

Enige jaren geleden werd op een vijftal Londense scholen een project uitgevoerd met de bedoeling de geschiedenis van de Somaliërs in Groot-Brittannië duidelijker aan de orde te stellen. Men wilde op deze manier het curriculum meer herkenbaar en motiverend maken voor migrantengroepen zoals de Somaliërs. Maar juist de Somalische leerlingen zorgden voor één van de 'most surprising and cautionary' inzichten die de onderzoekers aan dit project ontleenden. Zij bleken zich zeer terughoudend op te stellen en hadden eigenlijk helemaal geen zin in dit soort lessen.

Ze waren bang dat er dingen aan de orde zouden komen waardoor zij in de ogen van anderen belachelijk en primitief zouden lijken. Interessant is dat de reactie van witte leerlingen juist positief was: 'They have taught us about our friends'.
De vraag is of dat juist is. Kennis over Somalië en de omstandigheden daar zal misschien meer bijgedragen hebben aan de vooroordelen over hun medeleerlingen dan aan een juist inzicht in het leven van Londense medeleerlingen, toevallig van Somalische afkomst, maar verder meer grotestadskinderen dan dat zij zich verwant voelden aan een bestaan in een Oost-Afrikaans land.

Slavernijgeschiedenis
Dit is niet het enige voorbeeld dat erop duidt dat een 'veelkleurig' curriculum niet zomaar tot stand kan komen door méér aandacht te besteden aan de herkomstlanden van migrantengroepen. Zo blijkt uit onderzoek dat zwarte leerlingen zich soms heftig distantiëren van de slavernijgeschiedenis omdat zij geen zin hebben in de rol van de afstammelingen van underdogs te worden gedrongen. Het diametraal tegenovergestelde kan ook voorkomen als zwarte leerlingen zich het slavernijverleden toe-eigenen om daaraan een door scherpe zwart-wit-tegenstellingen gekenmerkte visie op de samenleving te ontlenen. Alle onrecht en ongeluk uit het verleden wordt dan doorgeredeneerd naar het heden. Of iemand daar gelukkiger of beter van wordt, is zeer de vraag.

Ook geschiedtheoretisch kun je er vraagtekens bij zetten. Wie zich op verantwoorde wijze met geschiedenis bezighoudt, beseft dat er een grote afstand bestaat tussen heden en verleden. Net zo min als er aanleiding bestaat om de verhouding tussen Bataven en Romeinen te vereenzelvigen met die tussen Nederlanders en Italianen nu, is er reden om de relaties tussen zwarten en witten van honderdvijftig of tweehonderdvijftig jaar geleden te vereenzelvigen met zulke relaties tegenwoordig.

Een fundamenteel probleem bij dit soort keuzes is de vraag of kennis van geschiedenis en cultuur eigenlijk wel iemands eigendom kan zijn. Door ervan uit te gaan dat leerlingen met een bepaalde etnische of culturele achtergrond ook 'hun eigen' geschiedenis hebben en dus minder zouden hebben met de geschiedenis van 'de Nederlanders' creëert men tegenstellingen tussen 'wij- en zij-groepen'. Daarvoor is eigenlijk geen behoorlijke rechtvaardiging te bedenken.

Leerlingen in de schoolbanken moeten sowieso worden ingevoerd in 'kennis van de wereld' (geografische, historische, culturele, enz.). Al die kennis is voor de beginnende scholier in principe even vreemd en nieuw en moet door alle leerlingen op vergelijkbare wijze worden ontdekt. Het is dan raar om bepaalde afdelingen van die kennis te bestempelen als 'van ons' en andere als 'van jullie' om daarmee kunstmatig tegenstellingen en onderscheid te creëren of te versterken.

Mijn verhaal en jouw verhaal
Het opleggen van het Nederlandse erfgoed aan iedereen, omdat iedereen in dit land moet inburgeren of integreren, heeft soortgelijke bezwaren. Uitgangspunt zou moeten zijn dat iedereen het recht heeft om zelf te beslissen over de identiteit waarbij hij of zij zich zelf het best thuis voelt, in beginsel ongeacht herkomst of afkomst. Daarbij moet de vraag centraal staan wat burgers van een democratisch land eigenlijk aan kennis en inzichten nodig hebben. Verhalen uit het verleden kunnen betekenis hebben voor iedereen, zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen 'mijn verhaal' en 'jouw verhaal'. De geschiedenis van het nazisme en de Tweede Wereldoorlog is voor iedereen even belangrijk, zonder daarbij tegenstellingen tussen daders en slachtoffers toen te associëren met (bijvoorbeeld) relaties tussen Duitsers en andere volken tegenwoordig.

Kennisvakken zoals aardrijkskunde en geschiedenis staan bekend als vakken waarbij het erom gaat de juiste feiten te leren en te onthouden. Daarbij staan de details van iedere situatie en de manier waarop die zich onderscheidt van andere situaties vaak centraal. Zo'n manier van leren en onderwijzen heeft echter allerlei bezwaren. Niet alleen zijn al die feiten moeilijk te onthouden en zien leerlingen heel vaak niet in waarom ze ze zouden moeten onthouden, de kennis helpt hen meestal ook niet om hun rol als burger in een democratische samenleving te kunnen spelen.

Dressel
Daarvoor is nodig dat niet de feiten centraal staan, maar de vragen naar algemeen-menselijke problemen die daar achter zitten. De Duitse historisch-antropoloog Dressel onderscheidt twaalf zaken waarmee alle mensen, ongeacht tijd, plaats of cultuur, te maken hebben: ruimte en tijd, religie, familie, voedsel, omgaan met de natuur, het lichaam, seksualiteit, arbeid, conflicten, het onderscheid man/vrouw en ontmoetingen met vreemden. Iedereen deelt deze zaken, maar verschillende tijden, landen en culturen gaan er verschillend mee om.

Vergelijken en relativeren
Hier zou een ingang kunnen ontstaan naar een curriculum dat inspeelt op culturele diversiteit. Rond de centrale concepten kunnen vragen worden gesteld naar overeenkomsten en verschillen, naar achterliggende grondbeginselen en maatschappelijke mechanismen. Zo zou vanuit het thema religie bijvoorbeeld niet per se de islam of het christendom moeten worden behandeld, maar het verschijnsel religie in het algemeen en de grote wereldgodsdiensten en het humanisme in vergelijkend perspectief. Daarbij zou het gebruik van 'wij' en 'zij' van meet af aan verboden moeten worden: we gaan het niet hebben over hoe wij of jullie iets doen of vinden, maar over hoe het met mensen van allerlei soorten kan gaan. Daarbij kunnen leerlingen leren hun 'eigen' inzichten te relativeren.

Vergelijken en relativeren zou leerlingen misschien kunnen helpen om hun oordeel niet te gauw klaar te hebben en hun kunnen leren om zorgvuldiger te argumenteren. Of dat inderdaad het geval is, weten we nog onvoldoende. Er zou meer onderzoek moeten worden gedaan naar de effecten van zo'n 'conceptueel curriculum'. Dat is de moeite waard, ook in het licht van Onderwijs 2032 waarin de onnutte feitenkennis van vakken als geschiedenis en aardrijkskunde aan de kaak wordt gesteld. Met een vergelijkende, conceptuele en relativerende aanpak van het onderwijs zouden wegen kunnen worden gevonden om op deze uitdaging een antwoord te kunnen geven.

Tekst Arie Wilschut, Lector didactiek van de maatschappijvakken, Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding van de Hogeschool van Amsterdam.
Dit is een bewerking van de Krachtvoerlezing die Wilschut op 8 maart 2016 hield aan de HvA.

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent