Lange tijd had Veilig leren lezen een marktaandeel van negentig procent en nog steeds leren vier van de vijf kinderen lezen met deze methode. De auteur, frater Caesarius Mommers, is daarmee de meest succesvolle ontwikkelaar van onderwijsmethoden in onze nationale onderwijsgeschiedenis.
Hoe kon Veilig leren lezen zo’n overheersende positie veroveren en behouden? Het antwoord op deze vraag ligt in de onderwijsgeschiedenis van de twintigste eeuw.
De markt voor onderwijsleermiddelen was in het begin van de jaren zestig nog volledig verzuild, dankzij de Nederlandse vrijheid van onderwijs. Bij vakken zoals rekenen, taal en begrijpend lezen waren en zijn veel methoden op de markt, de marktleider bedient zelden meer dan een kwart van de scholen en methoden volgen elkaar snel op. Maar Zó leren lezen, de voorloper van Veilig leren lezen met de beginwoorden boom-roos-vis, trok door zijn onderwijskundige kwaliteit zoveel aandacht dat het ook aansloeg buiten het katholieke onderwijs van zijn bedenker.
Sjak Rutten promoveerde aan de UvA op een biografie van Caesarius Mommers (1925-2007). Het proefschrift heet De leesvader van Nederland. Frater Caesarius Mommers en zijn betekenis voor het leesonderwijs en staat als open access in de proefschriftendatabank. |
Frater Caesarius Mommers werd geboren in Tilburg en trad in 1942 op zeventienjarige leeftijd in bij de Fraters van Tilburg, de grootste mannelijke onderwijscongregatie in Nederland. De fraters exploiteerden in hun hoogtijdagen ongeveer 130 scholen en internaten in Nederland en de Nederlandse overzeese gebiedsdelen. Hun invloed op het katholieke onderwijs oversteeg echter de scholen die ze zelf in stand hielden. Met leermethoden, handboeken en vaktijdschriften, die ze uitgaven via hun eigen uitgeverij (de Drukkerij van het Rooms Katholiek Jongensweeshuis, in 1958 ‘omgedoopt’ tot Uitgeverij Zwijsen) hadden ze een grote greep op het katholiek lager onderwijs en vooral op de opleiding van leerkrachten op de katholieke kweekscholen.
Na zijn onderwijzersopleiding ging frater Caesarius als onderwijzer werken in de eerste klas in de Tilburgse wijk De Noordhoek; hij merkte al snel dat veel kinderen met de methode die hij moest gebruiken niet goed leerden lezen. Dat bracht hem er in 1958 toe om zijn afstudeerscriptie MO-pedagogiek aan het aanvankelijk lezen te wijden.
Caesarius Mommers vergeleek alle zevenentwintig methoden voor aanvankelijk lezen die op dat moment in Nederland gebruikt werden en geen enkele kon zijn goedkeuring wegdragen. De belangrijkste methoden van dat moment waren de analytisch-synthetische methoden en de globaalmethoden. Als bezwaar tegen de analytisch-synthetische methoden voerde Caesarius aan dat kinderen veel te lang bezig waren met het leren van klanken en letters alvorens aan lezen toe te komen. Zijn bezwaren tegen de globaalmethoden waren nog ernstiger. Daarin wordt de manier waarop volwassenen lezen ten onrechte geprojecteerd op het leren lezen van kinderen die de klank-letterkoppeling nog moeten leren. Lang niet alle kinderen komen spontaan tot het analyseren van woorden die ze globaal hebben leren lezen. Zwakke lezers zijn niet in staat die stap zelfstandig te maken. Voor hen is systematische analyse en synthese van woorden door gerichte instructie en intensieve oefening noodzakelijk.
Caesarius pleitte voor een structuurmethode waarin de sterke kanten van de analytisch-synthetische en de globaalmethoden werden gecombineerd. Meteen kreeg hij van het bestuur van zijn congregatie opdracht om een structuurmethode te maken. Dat lukte hem, als hoofd van een werkgroep van frater-onderwijzers, in een jaar. In 1960 kwam Zó leren lezen op de markt.
Op dat moment was er juist sterk de behoefte aan een goede methode voor aanvankelijk lezen. Men hoopte dat een goede leesmethode kon bijdragen aan de oplossing van drie hardnekkige problemen in de eerste klas van de lagere school: het zittenblijven, de ongelijkheid van onderwijskansen en de gebrekkige aansluiting tussen kleuteronderwijs en lager onderwijs.
Ieder jaar opnieuw bleef elf procent van de kinderen in de eerste klas zitten, bijna altijd omdat ze niet goed hadden leren lezen. Arbeiderskinderen hadden in de eerste klas vaak al een achterstand van een jaar. En het jaarklassensysteem bracht veel kinderen in de problemen, omdat ze soms een jaar in leeftijd verschilden als ze van de kleuterschool naar de lagere school gingen.
Een goede leesmethode zou deze problemen misschien niet kunnen oplossen, maar kinderen wel een betere start van hun schoolloopbaan kunnen geven.
Zo kreeg de methode van frater Caesarius (auteursnaam F.B. Caesar) de wind in de zeilen, geholpen door de onderwijsbegeleidingsdiensten en de onderwijsinspectie die zijn methode als een bijdrage aan de oplossing zagen. De zet waarmee uitgeverij Zwijsen vanaf midden jaren zestig de markt veroverde, was het uitbrengen van een neutrale versie van het katholieke Zó leren lezen onder de titel Veilig leren lezen, waardoor de methode acceptabel werd voor niet-katholieke scholen. Toen na een paar jaar bleek dat de katholieke scholen ook geen behoefte meer hadden aan een katholieke methode voor aanvankelijk lezen werd Zó leren lezen uit de roulatie gehaald.
Caesarius werd in 1966 wetenschappelijk medewerker aan de Nijmeegse universiteit. Daar voerde hij onderzoek uit naar het lezen en kwam tot de conclusie dat de theorie achter zijn methode, die hij als onderwijzer op basis van zijn praktijkervaring had ontwikkeld, spoorde met de wetenschappelijke inzichten over leren lezen. Hij heeft dus zijn methode als het ware met terugwerkende kracht wetenschappelijk onderbouwd. Veilig leren lezen is vier keer grondig herzien, de eerste drie keer met Caesarius als hoofdauteur. Zijn verdienste voor het leesonderwijs is vooral dat hij in Nederland heeft gezorgd voor consensus over de manier waarop kinderen het beste kunnen leren lezen. Betere resultaten zullen niet worden bereikt door een radicaal andere aanpak. Wel door betere scholing van leerkrachten, meer aandacht voor de voorbereiding op het lezen, beter rekening houden met de verschillen tussen leerlingen en vroegtijdige onderkenning en aanpak van leesmoeilijkheden. De erfenis van frater Caesarius is allerminst een veilig bezit.
Sjak Rutten werkte als adviseur voor onderwijs en jeugdbeleid bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en bij het onderwijsadviesbureau Sardes.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven