De Cito-toets is een ramp voor de kinderen en een ramp voor de school. Dat is de teneur van krantenberichten. Waarom maken we het land niet toetsvrij zoals in Finland schreef AD? Niet de Cito-toets is een ramp maar ons onderwijssysteem. Waarom dan niet gekozen voor het Finse onderwijssysteem? Daarover is in Nederland al jaren geen gesprek mogelijk.
De Cito-loze tijd
De Cito-toets is in ons huidige onderwijs systeem een noodzaak. Dat wordt duidelijk als we terug gaan naar het Cito-loze tijdperk. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw waren er twee soorten lagere scholen, dorps- en buurtscholen en opleidingsscholen. Zonder een opleidingsschool te volgen was de kans op toelating tot een ulo of hbs gering.
Ik bracht mijn lagere schooltijd op een dorpsschool door. De gemeentesecretaris, de gegoede middenstanders en de meesters van de school stuurden hun kinderen vanaf klas vijf naar een opleidingsschool in het 16 km verder gelegen Utrecht. Mijn laag opgeleide moeder wist dat kinderen in de stad beter onderwijs kregen. Ze had als dienstmeisje in Utrecht gewerkt. Ze melde het schoolhoofd dat ik naar een opleidingsschool zou gaan. 'Dat is niet voor jullie soort mensen,' was het antwoord.
Uit de wijde omgeving van Utrecht fietsten kinderen, toen nog zes dagen per week, naar de stad. Voor mij waren dat 192 km per week. De katholieke kinderen gingen naar de Gregorius, de beter gesitueerden naar de Willibrord, de protestants-christelijke kinderen naar de Hervormde Gemeenteschool op het Domplein en de openbare kinderen naar Puntenburg. Die scholen hadden parallelklassen voor het vijfde en zesde leerjaar gericht op lts, ulo en hbs/gymnasium. Die klassen liepen vol met kinderen uit de buurten en dorpen rond Utrecht.
De overgang van dorps- naar opleidingsschool was voor mij groot. Iedere dag huiswerk met zinnen voor taalkundig- en redekundig ontleden en enorme cijfersommen. Op zaterdag ging de weekkaart mee naar huis met cijfers voor de verschillende vakken. Iedere week zag ik daar maandenlang onvoldoendes op staan. Ik viel ook kilo's af. Ik weet niet meer of dat aan de fietskilometers lag, aan het vele huiswerk of aan de onvoldoendes. In ieder geval heb ik nooit meer zo hard hoeven werken als in de zesde klas lagere school. Dat het toch goed kwam schrijf ik toe aan de enorme deskundigheid van de frater-onderwijzers. Ze waren streng op het schoolwerk maar gaven tegelijk veel persoonlijke steun en zorgden voor veel sociale activiteit en dat in klassen van 35 leerlingen.
Aan het eind van de zesde klas volgde het toelatingsexamen. Iedere vo-school had zijn eigen toelatingsexamen. Afhankelijk van de status van de school was dat examen meer of minder pittig.
Dankzij veel coulance van de fraters werd ik toegelaten op hun eigen ulo. Daarna ging het steeds beter.
Jaren later, rond 1960 was ik onderwijzer in de vierde klas op een dorpsschool in de buurt van Utrecht. De school ernaast, van het zelfde bestuur, deed de opleidingsklassen. Mijn taak was om te bepalen welke kinderen naar de opleidingsklas konden. Iedere week gaf ik twee cijfers voor taal en rekenen en een cijfer voor een zaakvak. Twee stapels nakijkwerk per dag. Aan het eind van het jaar had ik een prachtige cijferlijst op basis waarvan ik selecteerde. Het kwam voor dat ik ouders er eerst van moest overtuigen dat hun kind naar de opleidingsklas kon. Lts vonden ze al mooi genoeg want dan kon hun kind snel aan het werk.' We willen ook wel eens een koelkast.' In het nieuwe schooljaar zag ik dan mijn leerlingen trots met een nieuwe schooltas langs ons schoolgebouw lopen naar de school met de opleidingsklassen.
Een tiental jaren later, rond 1970, werkte ik als onderwijskundige bij de schoolbegeleidingsdienst in Utrecht. Die instelling had aanvankelijk als belangrijkste taak om voor stad en omgeving de eindtoets lagere school te verzorgen; het 'Algemeen proefwerk.' Die toets werd ontwikkeld door schoolhoofden van opleidingsscholen onder leiding van een schoolpsycholoog. Steeds meer scholen in de omgeving van Utrecht meldden zich aan voor de toets. Ook andere grote plaatsen, zoals Rotterdam, Haarlem en Amsterdam hadden eigen eindtoetsen.
Aanvankelijk waren er ondanks het Algemeen proefwerk nog opleidingsscholen maar die hadden hun beste tijd gehad. Drie van de vier genoemde Utrechtse opleidingsscholen hebben uiteindelijk hun deuren moeten sluiten omdat ouders hun kinderen op de dorps- en buurtscholen hielden. Alle scholen stemden immers het onderwijs af op de eindtoets. Overigens heeft de Mammoetwet (1968) een handje geholpen. Sinds de herinrichting van het voortgezet onderwijs is doorstroming naar hogere vormen van onderwijs enorm toegenomen. Het duurde nog wat jaren voordat, dankzij bestuurlijk overleg, alle vwo-scholen zich hielden aan dezelfde toelatingsnorm en de toelatingslat niet hoger legden ten faveure van de eigen school.
Het Cito-tijdperk
Het Cito startte in 1968. In de loop van de jaren zeventig gingen gemeenten over op de Cito-toets.
Jarenlang was de Cito-toets breed geaccepteerd als selectiemiddel voor het voortgezet onderwijs. Sinds een jaar of tien is dat veel minder het geval. Dat komt doordat opleiding veel belangrijker is geworden en nog meer doordat de selectie op 12 jarige leeftijd bepalend is voor de verdere schoolloopbaan. Bovendien is het stapelen moeilijker geworden. Van mijn generatie zijn vele stapelaars via de ulo op de universiteit terecht gekomen. Zo is er een tweedeling gegroeid in ons onderwijssysteem. In plaats van een driedeling lts, ulo en vwo, is er nu vmbo en vwo. Leo Prick heeft daar in NRC afdoende overgeschreven.
In dit systeem is de Cito-toets een zegen. De toets is een waakhond die kinderen behoedt voor verkeerde beoordelingen door basisscholen. In publicaties wordt bijna altijd gewezen op kinderen die de dupe zijn van een zogenaamde 'dagkoers' of 'momentopname. ' Zeer veel onderzoek heeft aangetoond dat de Cito-toets uitstekend selecteert. De dochter van een collega deed vanwege dyslexie met veel strubbelingen de basisschool. Veel meer dan vmbo-t zat er niet in volgens de school de inschatting was rond 532 punten. De enveloppe met uitslag kwam. Ze las 534. Fantastisch, riep haar moeder en keek even mee.'Nee, zeg er staat 543, genoeg voor vwo.' Toch begon ze rustig op mavo-niveau. Ze won aan zelfvertrouwen en inmiddels volgt ze een hbo-opleiding. De Cito-toets was een zegen voor haar.
Opnieuw een Cito-loos tijdperk?
Ik vrees dat afschaffen van de eindtoets gezien de autonomie van scholen zal leiden tot wild west in de toelating. Maar Finland is toetsvrij. Jazeker, maar Finland heeft net als de andere Scandinavische landen een negenjarige homogene basisopleiding. Uit internationaal onderzoek van Maurice Crul blijkt dat kinderen met onderwijsachterstand elders, vooral Turkse leerlingen in Zweden en zelfs in Frankrijk, beter doorstromen. Dat komt omdat ze lange tijd nodig hebben om de achterstand in te halen. Dat is ook mijn persoonlijke ervaring. Voor Finland geldt bovendien dat alle onderwijzers universitair geschoold zijn, er een stevig nationaal curriculum is en gemeenten er een groot belang hechten aan de kwaliteit van hun scholen.
Het probleem in Nederland is niet de Cito-toets, maar het onderwijssysteem dat de schoolloopbaan op 12 jarige leeftijd vastlegt. Vandaar dat die toets een overmatige betekenis krijgt. Het Cito wordt een toetsfabriek genoemd, de kinderen zweten drie dagen en de onderwijzers voelen zich miskend. Er zullen zeker wat kinderen zijn die benadeeld worden door de eindtoets, maar veel meer leerlingen worden benadeeld door ons onderwijssyteem en daar hoor ik, behalve Maurice Crul, niemand over. Het huidige systeem is heilig, vooral voor de 40% burgers waarvan de perspectieven door de vroege selectie worden veilig gesteld. Van Kemenade met zijn middenschool en de basisvorming als compromis, het zullen vloeken blijven.
Tekst Pieter Appelhof, senior onderzoeker–adviseur Onderzoek en adviesbureau Oberon Utrecht
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven