In mijn jongste jeugd, midden jaren tachtig, spraken we thuis alleen Turks, net als alle andere gezinnen in onze wijk, die in de volksmond ook wel smalend 'klein Ankara' werd genoemd. Mijn ouders waren analfabete gastarbeiders die de Nederlandse taal nooit zouden leren, niet op een cursus en ook niet op hun werk.
Pas op de kleuterschool begon ik voor het eerst Nederlands te praten, maar toen kampte ik inmiddels met een enorme taalachterstand. Ik weet nog dat ik soms het Nederlandse woord voor iets niet wist. Ik gebruikte dan het Turkse equivalent, in de hoop dat de juf het zou snappen. Dat was nooit zo. Ook al spraken we thuis geen Nederlands, mijn broers en ik keken wél naar de Nederlandse televisie, als enige in de straat overigens, want wij hadden geen schotelantenne. En dat was niet ongunstig voor onze taalontwikkeling, in elk geval was onze achterstand minder groot dan die van onze vriendjes.
Na de basisschool kwam ik op een mavo terecht. Ook hier werd pijnlijk duidelijk dat mijn woordenschat te wensen overliet. Regelmatig gebruikten mijn klasgenootjes woorden die ik niet kende. Ik vroeg nooit naar de betekenis. Dat was niet stoer. Desondanks haalde ik mijn diploma, voornamelijk op wilskracht en met de steun van mijn broers die eigenlijk de rol van mijn ouders overnamen en mij hielpen met m'n huiswerk.
Mijn liefde voor taal kwam pas veel later, ongeveer rond mijn achttiende, toen ik werd vastgezet in een huis van bewaring, nadat ik mij voor de zoveelste keer had misdragen. In de bajes kreeg ik alle beperkingen van justitie, wat inhield dat ik op geen enkele manier contact met de buitenwereld mocht hebben. Het enige wat ik kon doen, was lezen, dus leende ik boeken uit de bibliotheek daar.
Ik las romans die me raakten en merkte tegelijkertijd dat ik de helft niet begreep van wat er stond. Ik begon alle moeilijke woorden op te schrijven, zocht de betekenis op in vuistdikke woordenboeken en noteerde alles in mijn schriftje. Na de detentie, een paar maanden later, behield ik de passie en liefde voor taal. Sterker nog: ik wilde zelf een roman schrijven. De daaropvolgende jaren zou ik als autodidact aan de slag gaan. Ik las soms wel twee of drie boeken per week. Momenteel heb ik ongeveer twintig van die woordenschriftjes.
In korte tijd boog ik mijn achterstand om in een voorsprong. Toch ben je er nog lang niet met een groot vocabulaire. Want je kan een hoop woorden leren, maar dat betekent niet dat al die woorden bruikbaar zijn.
Ik herinner me dat ik in het begin van mijn zelfscholing zinnen maakte die nergens op sloegen. Zo schreef ik soms een archaïsch woord in een passage die verder uit moderne taal bestond. Door nog meer te lezen werd ik mij stap voor stap bewust van context.
Negen jaar nadat ik mijn allereerste boek las, verscheen mijn debuutroman Eus. Een product van hard werken en veel discipline, maar bovenal het uitvloeisel van een passie die pas in de nadagen van mijn puberteit aan de oppervlakte kwam: taal.
Een diepgewortelde liefde voor het geschreven woord kan dus afdoende zijn, ook al is er van huis uit geen enkele vorm van aansporing. Het is alleen zaak om deze aan te wakkeren. Heel veel jonge mensen beschikken over prachtige verhalen, dat lijdt geen twijfel, alleen hebben ze niet allemaal het vermogen deze verhalen op te schrijven.
En juist daar ligt een schone taak voor het onderwijs.
Deze tekst verscheen eerder als voorwoord in Woordenschatonderwijs, meer dan woorden leren (CPS, 2013).
Dit artikel is verschenen als onderdeel van de Didactief-special Taalonderwijs (september 2014). Deze special is gemaakt in opdracht en met een financiële bijdrage van CPS Onderwijsontwikkeling en advies.
Het lijkt overbodig om te zeggen, maar toch: leerlingen die beschikken over een grote en rijke woordenschat communiceren beter en verwerven gemakkelijker kennis dan leerlingen met een beperkte woordenschat. Ook hebben leerlingen met een grote woordenschat de beste kansen in onze talige maatschappij.
Woordenschatonderwijs, meer dan woorden leren biedt uitkomst. Dit praktische handboek biedt leraren en taalcoördinatoren handvatten om op een effectieve manier aan de woordenschatontwikkeling van leerlingen willen werken.
'Is jullie papa thuis?' vroeg de gesluierde buurvrouw. 'En waarom zijn jullie niet op school?'
Mijn broers haalden hun schouders op.
'Ga papa maar wekken,' zei ze. 'Er is telefoon uit Turkije.'
Vader weigerde zelf een telefoon aan te sluiten. Dat vond-ie zonde van het geld. Iedereen in onze straat had er eentje, zelfs de mensen op wie hij neerkeek, die hij iedere avond tijdens een bacchanaal beschimpte en uitmaakte voor grote schooiers, maar hij gaf onze familie in Turkije het telefoonnummer van de buren. Als je gebeld werd, kostte dat immers niets.
Terwijl mijn oudste broer Turis aan de onderkant van zijn voet kietelde, hield Kosta een glas water boven het hoofd van de huistiran. Hij liet de inhoud druppelsgewijs op zijn kop vallen. Dat had-ie onze moeder ook heel vaak zien doen.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven