Onderzoek

Woordenschat vergroten: veel herhalen

Tekst Carmen Damhuis & Femke Scheltinga
Gepubliceerd op 20-12-2012 Gewijzigd op 28-09-2017
Beeld Human Touch Photography
Kleutertalent benutten. In groep 1 en 2 zijn voorlezen, woordspelletjes, woordmuren en verteltafels dagelijkse kost. Alles om maar de woordenschat te vergoten. Maar leerlingen met een achterstand halen die toch niet altijd in. Hoe haal je nog meer uit de kast?

Het afgelopen schooljaar hebben de Radboud Universiteit en het Expertisecentrum Nederlands de effecten van woordenschatonderwijs op 23 scholen in heel Nederland onderzocht. Leraren gaven in kleutergroepen zestien weken lang een uur per dag les aan de hand van uitgewerkte kringactiviteiten bij prentenboeken, zoals woord- en rijmspelletjes ontwikkeld door het Expertisecentrum Nederlands. Dertien andere scholen werkten zoals ze dat gewend waren. Zij vormden de controlegroep.
In de zestien weken kwamen vier thema’s aan bod: feest, gevoelens, dieren en lente, bewegen en zintuigen. Elke twee weken lazen de leraren een prentenboek drie keer herhaald voor. In elk verhaal stonden zestien verschillende woorden die pasten bij het thema, zoals kalfje, groeien en meten. De onderzoekers selecteerden deze doelwoorden op basis van verschillende woordenlijsten (onder andere de Basislijst Amsterdamse Kleuters en de Streeflijst woordenschat voor zesjarigen). Leraren besteedden expliciet aandacht aan de woorden door uitleg te geven over de betekenis tijdens en na het voorlezen. Tijdens het voorlezen kort en bondig, om de verhaallijn niet teveel te onderbreken. Na het voorlezen legden zij een aantal woorden nog eens expliciet uit.

Een voorbeeld: ‘Een dutje doen betekent dat je eventjes kort gaat slapen. Sappie wil niet heel lang slapen, maar even kort een dutje doen. Een dutje kun je doen omdat je moe bent, maar je kunt ook een dutje doen ,omdat je alleen maar zin hebt om even je ogen dicht te doen.’ Ook bespraken zij op een later moment de woorden nog eens met de leerlingen. ‘Wie weet wat “een dutje doen” betekent?’ Ze lieten de woorden steeds terugkomen in allerlei (geletterde) activiteiten zoals rijmspelletjes, activiteiten aan de verteltafel of in het zogenoemde kletstheater.

Doelgericht

Wat opviel was dat veel leraren niet gewend waren zo intensief te werken met kringactiviteiten aan vooraf geselecteerde doelwoorden. Maar ze merkten wel dat het effect had. Een leraar van basisschool Over de Brug in Zaandam merkte bijvoorbeeld op dat kinderen de woorden na veel herhaling oppikten. ‘Woorden als “behalve” besprak ik eerder vaak niet expliciet. Maar door een terugkerende kringactiviteitspelactiviteit gingen ook kinderen met een zwakke taalvaardigheid dit woord gebruiken.’

‘Ik gaf steeds voor het speelkwartier een instructie waarbij ik het woord “behalve” benadrukte’, vertelde een kleuterjuf, ‘alle kinderen behalve de kinderen met
veterschoenen, mogen hun jas gaan aantrekken. En dan mogen alle kinderen gaan, behalve de kinderen met een broek aan.’ Juf Ditsy de Vos-Thijssen van basisschool de Walsprong in Zaltbommel: ‘Het gebeurde regelmatig dat juíst een zwakke leerling een woord dat ter sprake kwam in een andere les, wilde aanwijzen op het kartonnen woordbord. Het plaatje en het woord hadden kennelijk indruk gemaakt.’

Taalzwak

Werken aan woordenschat bevordert de woordenschatgroei van kleuters, bleek al eerder uit onderzoek van Marulis en Neuman. Zij concludeerden echter ook dat verschillen tussen kinderen in woordenschatniveau desondanks blijven bestaan. Daarom onderzochten de Radboud Universiteit en het Expertisecentrum: welke woorden hebben de leerlingen na de klassikale lessen geleerd en onthouden en bij welke woorden hadden de kinderen extra instructie nodig? Oftewel: welke woorden zijn voor kinderen met een zwakke taalvaardigheid lastiger dan andere? Wanneer hebben zij extra stimulering nodig? Toetsing vond plaats door de woorden en hun betekenissen met de leerlingen te bespreken. Onderzoekster Carmen Damhuis: ‘Alle leerlingen kregen zestien weken lang één-op-één begeleiding op de voor hen onbekende woorden. Wat bleek was dat zij al pratend met de onderzoekers zelf ontdekten wat de woorden betekenden. Ze konden de woorden gebruiken om te vertellen over een gebeurtenis die ze hadden meegemaakt.’ De extra begeleiding bleek dus zeer effectief: leerlingen behaalden een grotere vooruitgang op de zogenoemde TAK woordomschrijvingstaak aan het einde van het schooljaar; zij konden meer vertellen over woorden dan kinderen die alleen de intensieve interventie kregen. Ook taalzwakke kinderen kunnen dus geholpen worden hun woordenschat uit te breiden.

Woorden expliciet uitleggen: ‘Een dutje doen betekent dat je eventjes kort gaat slapen. Sappie wil niet heel lang slapen, maar even kort een dutje doen. Een dutje kun je doen omdat je moe bent, maar je kunt ook een dutje doen, omdat je alleen  maar zin hebt om even je ogen dicht te doen.’

Woorden blijven herhalen: ‘alle kinderen behalve de kinderen met veterschoenen, mogen hun jas gaan aantrekken. En dan mogen alle kinderen gaan, behalve de kinderen met een broek aan.

Woordenschat-tips
1. Het herhalen van doelwoorden in de klas is essentieel om jonge kinderen te helpen hun woordenschat uit te breiden.
2. Gebruik doelwoorden in verschillende contexten.
3. Geef expliciete instructie over hun betekenis, bijvoorbeeld niet alleen kort tijdens het voorlezen van een verhaal, maar vooral ook uitgebreid ná het voorlezen. Daar leren kleuters het meest van.  

Dit artikel is verschenen in de Didactief-special Taaltalent, december 2012. Deze special is gemaakt in opdracht en met een financiële bijdrage van Expertisecentrum Nederlands en het Behavioural Science Institute van de Radboud Universiteit Nijmegen (BSI). 

Verder lezen

1 Taaltalent

Click here to revoke the Cookie consent