De afgelopen 12 jaar heb ik onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het basisonderwijs, vooral in Noord-Brabant. Daarbij werd ik wetenschappelijk begeleid door emeritus hoogleraar prof. Dr. Cor Aarnoutse aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. De onderzoeken vonden plaats bij 5 schoolsoorten: bij reguliere kleurrijke scholen, bij excellente kleurrijke scholen, bij sterke witte scholen en bij voorzieningen als het speciaal basisonderwijs en het voltijd hoogbegaafdenonderwijs. Ongeveer 4000 schoolverlaters en ca. 2000 leraren waren bij de onderzoeken betrokken. Als bij tenminste drie van de vijf onderling sterk verschillende schoolsoorten, dezelfde significante verbanden worden aangetroffen, kunnen deze bevindingen niet op toeval berusten. De resultaten van deze onderzoeken zijn vooral gerapporteerd in het tijdschrift BasisSchool Management (BSM).
Mijn adviezen betreffen de volgende onderwerpen:
Kansenongelijkheid: Eerst moet de basiskwaliteit van kleurrijke scholen op orde zijn, voordat wordt geïnvesteerd in ‘ludieke’ activiteiten als sporten, techniek, muzieklessen e.d. Mijn onderzoek (Smits, 2010) wijst uit dat kansenongelijkheid zich vooral manifesteert in de bovenbouw van kleurrijke basisscholen, vanwege dramatische prestaties bij begrijpend lezen. Kleurrijke scholen staan echter voor een lastige opgave, zolang ouders niet meer verantwoordelijkheid nemen in het verminderen van de kansenongelijkheid van hun kinderen.
‘Structuur en discipline’ zijn niet alleen van belang voor de rust en orde op school, maar vooral ook voor de leerprestaties en de sociaal-emotionele competenties van leerlingen. NB: op de helft van de basisscholen zijn er ordeproblemen bij alle schoolsoorten. Structuur en discipline op school moeten een herwaardering krijgen.
Het leraarsvak kan aantrekkelijker worden voor jongens. Een goede leraar beschikt over de volgende drie competenties: vakbekwaamheid, gedecideerd optreden (discipline en natuurlijk gezag) en empathisch handelen. Zodra in de beeldvorming en in de opleidingen het accent op de eerste twee competenties wordt gelegd, wordt het leraarsvak waarschijnlijk voor jongens aantrekkelijker.
Ook het leren omgaan met kritische ouders en met verbale en/of fysieke bedreigingen van ouders, verdient meer aandacht in de opleidingen.
Bij veel (witte) scholen kan de lat hoger worden gelegd. Op veel scholen blijft talent onbenut.
Verbetering van de leerresultaten dient vooral maatwerk te zijn. Enige terughoudendheid met generieke maatregelen voor alle schoolsoorten. Elke schoolsoort vraagt een specifieke aanpak die effectief is gebleken.
De Inspectie moet haar toezichtskader nog eens kritisch doorlichten. Het betreft de signalering van zwakke scholen, de compensatie van de scores op het eindonderzoek vanwege sociaal-economische achterstanden en de invoering van de resultaatindicator: toegevoegde waarde.
Wat verklaart nu het verschil in leerrendement tussen de tien procent excellente kleurrijke scholen en de overige 90 procent? Welke maatregelen blijken succesvol om de kwaliteit van kleurrijke scholen te verbeteren?
door tenminste 13 uur per week aan lezen en taal te besteden, in plaats van de gebruikelijke 9 uur. Normaliter gaat deze extra tijd voor taal en lezen ten koste van de vakken die niet tot de basisvaardigheden worden gerekend. Het is nodig om de schoolweek te verlengen van 25 ½ uur naar ongeveer 30 uur. Voor extra structureel geld is minister Wiersma aan zet.
door verbetering van het didactisch handelen bij begrijpend luisteren en lezen in alle groepen. De leiding dient in de bovenbouw topleerkrachten te plaatsen, die in staat zijn interactief en gedifferentieerd les te geven in de verwerking van verschillende soorten teksten, met extra aandacht voor woordenschat en achtergrondkennis.
door een investering in Actief Burgerschap. De school is geen gesloten bolwerk, maar nadrukkelijk betrokken op de maatschappelijke ontwikkelingen. Bijvoorbeeld: door deel te nemen aan derde wereldprojecten, door de behandeling van diverse godsdiensten en de bespreking van actuele maatschappelijke vraagstukken (journaal, kranten).
door verbetering van de vaardigheid bij leraren in het omgaan met leerlingen (pedagogisch handelen). Zij moeten beschikken over twee kerncompetenties: enerzijds stellen ze grenzen en bieden ze structuur (ze geven duidelijkheid over wat wel en niet kan; treden kordaat en consequent op bij ongewenst gedrag), anderzijds zijn ze in staat empathisch te handelen (zijn aardig en worden niet snel kwaad).
door te bevorderen dat de leerlingenzorg (extra hulp aan leerlingen met leer- en/of gedragsproblemen) van hoge kwaliteit is.
Uitdaging voor de minister
Nagenoeg alle schoolleiders van kleurrijke scholen worden geconfronteerd met ouders die – waarschijnlijk onbedoeld – niet behulpzaam zijn bij het wegwerken van de kansenongelijkheid van hun kinderen. Ondanks de extra inspanningen van de school blijft het vaak ‘dweilen met de kraan open’. Een begrijpelijke frustratie bij schoolleiders en leraren. Bij ouders van Nederlandse huize en een laag opleidingsniveau ontbreekt vaak een leescultuur. Deze ouders doen hun kinderen ernstig tekort als lezen thuis weinig wordt gestimuleerd, bijvoorbeeld door te beginnen met voorlezen uit een prentenboek. Ouders met een niet-Nederlandse afkomst behoren meestal tot de 2e of 3e generatie immigranten. De overgrote meerderheid is in Nederland geboren en getogen. Als zij thuis met hun kinderen alleen hun ‘eigen taal’ blijven spreken en hun schotel op het land van herkomst blijven richten, staan ze in feite met de rug naar de Nederlandse samenleving. In Noord-Brabant spreekt ca. 40 procent van de leerlingen met een niet- Nederlandse afkomst, thuis alleen de ‘eigen taal’ (ook bij excellente kleurrijke scholen). In de grote steden liggen die percentages nog hoger. Deze kinderen horen vaak alleen op school de Nederlandse taal. De kans dat hun taalvaardigheidsniveau niet verder reikt dan het niveau van groep 6 van het basisonderwijs is erg groot. Dat wil zeggen: een beperkte woordenschat, niet bekend zijn met de betekenis van eenvoudige uitdrukkingen en enkelvoudige zinnen gebruiken. Dit lage taalvaardigheidsniveau belemmert uiteraard de doorstroom naar het voortgezet onderwijs en hun carrièremogelijkheden op langere termijn. Ondanks de succesvolle inspanningen van leraren in de onder- en middenbouw blijft de moeilijkheidsgraad van de Nederlandse taal in het algemeen en van begrijpend lezen in het bijzonder voor veel leerlingen in de bovenbouw een onoverbrugbare barrière. Ouders zijn mede verantwoordelijk voor de kansen van hun kinderen in de Nederlandse samenleving. In dit verband is onze bevinding opmerkelijk, dat op sterke witte scholen slechts 11 procent van de migrantenkinderen thuis alleen de ‘eigen taal’ spreekt. Kennelijk worden deze witte scholen door een andere populatie migrantenkinderen bevolkt dan de meeste kleurrijke scholen.
Minister Wiersma moet de regie nemen en samen met opinieleiders uit de 2e of 3e generatie immigranten een plan de campagne ontwikkelen om ouders met een migratieachtergrond er toe te bewegen thuis ook Nederlands te spreken.
Structuur en discipline
Een van de meest opvallende bevindingen in ons onderzoek blijkt de relevantie van het pedagogisch handelen van leraren te zijn en dan doelen we met name op ‘grenzen stellen/ duidelijk zijn/ structuur en discipline bieden’. Gemiddeld 50 % van de leerlingen en een ruime meerderheid van de leraren signaleren in alle in ons onderzoek onderscheiden schoolsoorten ordeproblemen.
Voor het verwerven van orde en rust moet de leraar beschikken over drie competenties: vakbekwaam zijn (goed lesgeven), gedecideerd optreden (kordaat en consequent) en empathisch gedrag (aardig zijn en leerlingen serieus nemen). Leerlingen nemen waar dat veel leraren niet duidelijk zijn, als leerlingen over de schreef gaan. Leraren moeten grenzen stellen en nee durven zeggen. Als leraren niet ingrijpen en ongewenst gedrag door de vingers zien, verliezen zij de grip op de klas met als gevolg: wanorde.
Voorwaarde is een schoolteam dat eensgezind handelt in het handhaven van de regels. Heldere afspraken over zaken als taalgebruik, kleedgedrag, gsm-gebruik enzovoort. De schoolleiding behoort de leraren bovendien alle ruggensteun te bieden ook richting de ouders, bijvoorbeeld bij sancties en strafwerk. (Als inspecteur in het voortgezet onderwijs heb ik de ervaring dat op de meeste scholen elke leraar zijn/ haar eigen regels moet bepalen. Ik heb de indruk dat het ordeprobleem in het voortgezet onderwijs nog veel groter is dan in het basisonderwijs).
Tenslotte hebben we geconstateerd dat structuur en discipline niet alleen essentieel zijn voor de rust en orde binnen de school, maar ook van veel meer betekenis voor de cognitieve en sociaal-emotionele onderwijsresultaten dan tot nu toe meestal wordt aangenomen.
Het leraarsvak aantrekkelijker maken voor jongens.
Mijn ervaring als lector op lerarenopleidingen is dat de pabo voor veel jongens te weinig uitdagingen bevatte. Ze verdwijnen naar verloop van tijd van de opleiding.
De lat hoger bij veel (witte) scholen
Uit internationaal onderzoek blijkt dat in Nederland de beste leerlingen achterblijven. Ons onderwijs behoort de laatste 15 jaar niet meer tot de top. Het toptalent wordt te weinig gestimuleerd. Op sterke witte scholen komen leerlingen vaak met grote voorsprong qua leerresultaten binnen. We hebben de indruk dat te veel leraren ‘wat achterover leunen’: ‘onze leerlingen komen er toch wel’. Op deze scholen moet de vaardigheidsgroei/ leerwinst van leerlingen leidend worden in het didactisch handelen. Bovendien wordt van leerkrachten vakmanschap verlangd: het verzorgen van uitdagend onderwijs en bevorderen dat ook de snelle leerlingen gemotiveerd blijven. Als de scholen de ambitie zouden hebben om bij alle leerlingen een hoger eindniveau te bereiken dan het ‘aanvangsniveau’ in groep 3, dan zullen de resultaten ook in vergelijkend internationaal onderzoek stijgen. Opname van de indicator toegevoegde waarde (extra leerwinst) in het toetsingskader van de Inspectie kan daarbij helpen.
De verwijzing naar de leraren die ‘wat achterover leunen’ is gebaseerd op een indruk en gevaarlijk generaliserend voor de beroepsgroep.
Het verbeteren van de leerresultaten is meestal maatwerk
In ons onderzoek blijken de verklaringen van goede leerresultaten sterk uiteen te lopen in de diverse schoolsoorten. Op VT-HB-scholen blijkt vooral de intelligentie van hoogbegaafde leerlingen de doorslaggevende factor, aangevuld met een veelzijdig leerstofaanbod. In SBO-scholen is naast orde en structuur de kwaliteit van de schoolleiding (resultaatgericht werken) van betekenis en niet het lesgedrag van leraren (zie ook onder 10). Op kleurrijke scholen blijken de vijf hierboven (zie ook onder 1) genoemde aspecten van belang te zijn. Bij sterke witte scholen zijn naast orde en structuur een sociaal veilige omgeving voor leraren en leerlingen en uitdagend onderwijs in het algemeen en voor de snelle leerlingen in het bijzonder, de verklarende factoren (zie ook onder 4).
De inspectie moet haar toezichtskader kritisch doorlichten
Een eerste maatstaf voor de kwaliteit van het onderwijs is het eindniveau behaald op de eindtoets basisonderwijs. De inspectie corrigeert het ‘zuivere’ eindniveau echter op de samenstelling van de leerlingenpopulatie (sociaal-economische achterstand). Daarmee wordt de kwaliteitseis voor scholen in achterstandsituaties gemiddeld 4 maanden milder (dus lager) gewaardeerd dan de standaard voor de overige scholen. Nu wordt er gemeten met twee maten. Wij zijn van mening dat de kwaliteitsstandaard voor alle scholen ten principale gelijk moet zijn. Scholen in achterstandsituaties krijgen bovendien extra faciliteiten om de achterstand bij aanvang, in 8 jaar weg te werken. Als cognitieve resultaatindicatoren moet de Inspectie niet alleen het ‘zuivere’ eindniveau gaan hanteren voor alle scholen, maar ook de indicator ‘toegevoegde waarde’. Alle leerlingen behalen in de loop van hun schoolloopbaan leerwinst. Als er sprake is van EXTRA leerwinst (ten opzichte van het landelijk gemiddelde) spreken we van toegevoegde waarde. Deze maat heeft voor scholen in achterstandsituaties, maar ook voor sterke scholen meerwaarde.
Scholen worden als zeer zwak aangemerkt als de leerlingen op de eindtoets drie jaren achtereenvolgens onder de ondergrens van de Inspectie blijven. Als inspecteur heb ik waargenomen dat veel scholen een verscherpt toezicht ontlopen door steeds weer een jaar net boven de ondergrens te scoren. De kwaliteit van deze scholen blijft structureel onder de maat, ondanks periodiek een kleine opleving.
De sociale veiligheid voor leraren is een onderschat probleem
Volgens een meerderheid van de leraren (54-61 %) zijn er leraren bedreigd door leerlingen en ouders en hebben ze te maken gehad met fysiek geweld. In het SBO en op kleurrijke scholen (zowel regulier als excellent) is de sociale veiligheid voor leraren het minst aanwezig (69-88 % van de leraren oordeelt kritisch). Daarentegen is de sociale veiligheid op sterke witte scholen juist zeer gunstig (65-78 % van de leraren oordeelt positief).
De schoolleiding heeft te weinig invloed op het primaire proces
Terwijl in het verleden de schoolleiding zich maar al te vaak vooral bezig hield met alleen voorwaardenscheppende taken, constateren we nu in het basisonderwijs een duidelijke ontwikkeling in de richting van onderwijskundig leiderschap. De schoolleiding speelt een cruciale rol in de schoolontwikkeling (met name voor de kwaliteitszorg). Bovendien is het optreden van de schoolleiding van betekenis voor de rust en orde op school en voor een goede werksfeer binnen het schoolteam en daarmee voor het welbevinden van leraren. Tegen de verwachting heeft de schoolleiding geen aantoonbare ‘invloed’ op het lesgedrag van leraren. We concluderen dat de ‘invloed’ van de schoolleiding grotendeels beperkt blijft tot het schoolniveau en dat de schoolleiding nog te weinig van betekenis is voor het primaire proces, bijvoorbeeld via klassenbezoek en directe feedback aan leraren in de klas. En juist het lesgedrag van leraren is bepalend voor goede cognitieve en sociaal-emotionele onderwijsresultaten.
Attractief en effectief onderwijs zijn twee verschillende doelstellingen
Het welbevinden op school van zowel leraren als leerlingen houdt geen verband met de leerresultaten. Maar al te vaak wordt verondersteld dat wanneer leraren en leerlingen tevreden zijn over de school, ook het onderwijs wel op orde zal zijn. Tevredenheid en kwaliteit zijn kennelijk twee heel verschillende onafhankelijke variabelen. Vooral op witte scholen zien we soms situaties waarin de directie, leraren en leerlingen goed met elkaar overweg kunnen, maar dat de onderwijsresultaten wat achter blijven, vanwege te weinig ambitie en een geringe resultaatgerichtheid. De attractiviteit van het onderwijs is waarschijnlijk een belangrijke voorwaarde, maar geen indicatie voor kwaliteit voor zover die in de onderwijsresultaten tot uiting komt. De minister moet zich het onderscheid tussen attractief en effectief onderwijs realiseren, zodra hij de scholen aantrekkelijker wil maken met allerlei ‘ludieke’ activiteiten.
Het SBO moet kwalitatief nog een flinke inhaalslag maken
Zoals was te verwachten starten zorgleerlingen in het SBO doorgaans met een leerachterstand. Gemiddeld is deze leerachterstand bij aanvang 4 ½ maanden. In het SBO lopen de leerlingen deze achterstand met 2 maanden voor een deel in. Zij verlaten de school echter gemiddeld met een eindniveau dat nog steeds 2 ½ maanden lager is dan gewenst. Het SBO is aantoonbaar succesvol, heeft toegevoegde waarde, maar blijft behoorlijk achter in het realiseren van een aanvaardbaar eindniveau. Bij geen van de schoolse vakken behalen leerlingen gemiddeld het gewenste eindniveau. Zo verlaat ruim 60 % van de schoolverlaters het SBO met een onvoldoende leesvaardigheid als ondermaatse lezer. Dat is ernstig. Vooral omdat onderzoek uitwijst dat een technische leesvaardigheid niet of nauwelijks beïnvloed wordt door de hoogte van het IQ. Er zijn enorme verschillen tussen SBO-scholen. Het verschil tussen de beste en zwakste school qua leerrendement is 1 ¼ schooljaar (12 ½ maanden). Het maakt dus enorm veel uit bij welke SBO-school een kind wordt aangemeld. Het Speciaal Basisonderwijs profileert zich in positieve zin ten opzichte van de meeste overige schoolsoorten in de uitvoering van de leerlingenzorg. Daar staat tegenover dat leraren en leerlingen over veel kwaliteitsaspecten (pedagogisch en didactisch handelen, sociale veiligheid, leerstofaanbod e.d.) ongunstig oordelen. De verschillen tussen goede en zwakke SBO-scholen worden niet verklaard door het lesgedrag van leraren, maar door de kwaliteit van de schoolleiding. In het SBO heeft jarenlang de opvang van kwetsbare leerlingen die in het regulier basisonderwijs zijn vastgelopen, centraal gestaan. De aandacht voor leeropbrengsten en resultaatgericht werken is veel later op gang gekomen dan in het regulier basisonderwijs.
Ik weet wat er meestal met ongevraagde adviezen gebeurt. Natuurlijk besef ik dat de genoemde aanbevelingen niet helpen om het lerarentekort en de segregatie in het onderwijs op korte termijn op te lossen. Bij een paar onderwerpen kan de minister echter direct aan de knoppen draaien. Voor het merendeel kunnen de adviezen de minister helpen te focussen op die problemen die er toe doen. Laat een conclusie helder zijn: er zijn nog genoeg problemen in het onderwijs die eerst opgelost moeten worden alvorens aan stelwijzigingen te beginnen.
Tenslotte nog een tweetal opmerkingen die niet voortkomen uit mijn wetenschappelijk onderzoek, maar gebaseerd zijn op mijn ervaringen als inspecteur:
De aanstelling van leraren zou minimaal 2 ½ – 3 dagen moeten omvatten. Met een kleinere aanstelling maken leraren nauwelijks deel uit van een schoolteam. Deze maatregel zou bovendien kunnen helpen het lerarentekort te verminderen.
De salarispiramide in het basisonderwijs is met een aparte cao voor bestuurders onevenwichtig geworden. De salarissen van leraren en directeuren blijven ver onder €100.000, terwijl veel bestuurders met meer dan 10.000 leerlingen nagenoeg de Balkenendenorm halen. Met de perverse prikkel van een hoger salaris worden bestuurders verleid om fusies aan te gaan. Bij zeer grote besturen wordt zelfs met drie bestuurders vanwege het grote aantal scholen een tussenlaag gecreëerd (zie bijvoorbeeld: het openbaar onderwijs in Rotterdam).
Joop Smits, is onderzoeker en voormalig inspecteur van het onderwijs in diverse sectoren. Deed vanaf 2007 onderzoek naar de kwaliteit van het basisonderwijs, samen met Cor Aarnoutse, emeritus hoogleraar aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Onlangs is hij uitgenodigd door minister Dennis Wiersma in den Haag voor een nadere toelichting op de 10 ongevraagde adviezen. In de beperkte tijd zijn alleen de eerste 2 adviezen aan bod gekomen. E-mail: [email protected]
Persoonlijk commentaar JL: Het betreft hier het onderdeel over schooltaal en thuistaal. De opmerkingen over het belang van Nederlands spreken in de thuissituatie is niet altijd erg reëel, ik zou willen wijzen op het belang van schoolbeleid t.a.v. van taaldiversiteit in de klas. Met het probleem door te schuiven naar de thuissituatie komt men weinig verder. Graag op het boek van Lidy Peters Talen die de school binnenkomen zie dit artikel. zij geeft mooie voorbeelden over hoe dat kan. Een en ander heeft natuurlijk ook te maken met het opleidingsniveau van de’ immigrantenouders’ en de sociolinguïstische/culturele verschillen in taalgebruik. Linda van der Bergh en de hoogleraar Monique Volman hebben hierover op Researched 2020 een interessante lezing gehouden.
Dit artikel verscheen eerder op KomenskyPost.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven