Interview

‘Voor dit werk hoef je niet dol te zijn op kinderen’

Tekst Marte van Santen
Gepubliceerd op 28-12-2011 Gewijzigd op 04-01-2018
Beeld Martijn van de Griendt
Het vooroordeel dat Hyves, Facebook en andere sociale media een slechte invloed hebben op onze kinderen, prikt ze direct door. Patti Valkenburg kreeg met haar onderzoek naar de invloed van media op kinderen de Spinozapremie 2011, de hoogste wetenschappelijke onderscheiding in Nederland.

Kinderen spenderen gemiddeld 4,5 uur per dag aan televisie, internet, games en sociale media. Dat moet haast wel invloed hebben op hun ontwikkeling. Maar hoe veranderen die media hun vaardigheden, hun denkvermogen en hun gedrag? Die vraag houdt Patti Valkenburg, hoogleraar Jeugd en Media aan de Universiteit van Amsterdam, al twintig jaar bezig. Patti Valkenburg: ‘Mijn dagen bestaan uit het ontwikkelen en beoordelen van de complexe statistische technieken en instrumenten die nodig zijn om de effecten van media op kinderen in kaart te brengen. Keiharde wetenschap kortom. Dat is iets heel anders dan de meeste mensen zich voorstellen bij het onderwerp jeugd en media.’

Wat stellen die zich er dan bij voor?
‘Het onderwerp jeugd en media trekt in eerste instantie vaak aardige, jonge meisjesstudenten aan die vooral in kinderen zijn geïnteresseerd en kinderen leuk vinden. Maar als ze zien wat we hier doen – keihard en vergevorderd statistisch onderzoek – schrikken ze zich rot. Voor dit onderzoek hoef je niet dol te zijn op kinderen. Dat is een groot misverstand.’

Waar richt uw onderzoek zich vooral op? 
‘Ik laat me leiden door wat er thuis, op school en op straat gebeurt. In de jaren ‘80 maakte iedereen zich druk over geweld op televisie en in computerspellen. Toen keek ik dus vooral naar de effecten daarvan op kinderen. Nu houd ik me bezig met digitaal pesten, de invloed van reclame, van seks op internet en van sociale media, zoals Hyves, Facebook en Twitter.’  

Wat heeft u gevonden over digitaal pesten? 
Een op de vijf jongeren zijn in het laatste half jaar minstens één keer op internet gepest, blijkt uit ons onderzoek. Maar op school worden jongeren nog steeds meer gepest, daar gaat het om één op de drie. Pesten op internet vertoont overigens veel gelijkenissen met traditioneel pesten. Jongeren worden op het internet beledigd, buitengesloten, of er wordt over ze geroddeld. Verrassend genoeg weet 85 procent van de ondervraagde jongeren door wie zij op internet worden gepest. Het is dus veel minder anoniem dan we vaak denken. De komende jaren gaan we verder onderzoek doen naar dit onderwerp.”

En hoe zit het met de invloed van seks op internet?
“Die is niet erg positief. Digitale seks is echt een jongensding: ruim de helft van de jongens van 12 tot 17 jaar bekijkt wel eens pornografische filmpjes op internet. Ruim een kwart van hen doet dat minstens een keer per week. Naarmate jongens vaker kijken, worden ze onzekerder over seks. Dat heeft vooral te maken met het vertekende beeld dat porno van seks geeft. Verder zien ze een vrouw vaker als seksobject en staan ze positiever tegenover seks zonder relatie of zonder liefde. Overigens blijft het meestal bij kijken. Een filmpje of foto van jezelf versturen waar je een beetje of helemaal bloot op staat, gebeurt bijvoorbeeld weinig. Van de 14- en 15-jarigen doet ruim 2 procent dat, van de 16- en 17-jarigen ruim 3 procent. De meeste tieners begrijpen heel goed wat de risico’s zijn van zo’n actie.

Is de invloed van reclame ook alleen maar negatief?
“Dat hoeft helemaal niet. We hebben bijvoorbeeld bekeken hoe je marketingtechnieken kunt gebruiken om gezond eten bij kinderen te promoten en overgewicht terug te dringen. Dan blijkt dat je gezonde producten als groente en fruit voor kinderen van 4 tot 6 aantrekkelijker kunt maken door ze met merkfiguren zoals Dora of Sponge Bob te verbinden. Wanneer er zo’n figuur op de verpakking staat, vinden kinderen fruit ongeveer even lekker als snoep. Het hangt er dus helemaal vanaf hoe je reclame gebruikt.”

Welk onderzoeksresultaat heeft u zelf het meest verrast? 
‘Lang werd gedacht dat de sociale media allerlei negatieve effecten op jongeren hadden. Ze zouden er asociaal en eenzaam van worden. Mijn onderzoeksgroep heeft als eerste aangetoond dat het tegenovergestelde het geval is. Sociale media geven tieners extra mogelijkheden om hun identiteit te ontwikkelen. Ze krijgen er zelfvertrouwen door en ontwikkelen meer sociale competenties en betere vriendschappen. Tenminste, zolang ze er niet aan verslaafd raken.’

Wat gaat u met de Spinozapremie doen, die goed is voor 2,5 miljoen euro?
 ‘Ons nieuwste onderzoek richt zich op de ‘entertainisering’ van de kindertijd. Daar bedoel ik mee: het verschijnsel dat kinderen vanaf heel jonge leeftijd te maken krijgen met allerlei media, die bovendien leuk en snel moeten zijn. Dat begint al met baby-tv en simpele spelletjes op de smartphone of tabletcomputer. Ik wil uitpluizen hoe dat ze in hun ontwikkeling beïnvloedt. Uit eerder onderzoek weten we dat kinderen de afgelopen decennia slimmer zijn geworden, maar ook drukker. Ze hebben meer zelfvertrouwen, maar ook meer aandachtsproblemen en ADHD. In hoeverre komt dat door het toegenomen gebruik van televisie, internet, games en sociale netwerken? Op welke kinderen hebben die media wel een effect en op welke niet? Hoe werkt dat precies? Dat wil ik weten.’

Hoe kom je daarachter?
‘Beïnvloeding via de media gaat vaak onbewust. Vandaar dat we, behalve kinderen te ondervragen, bijvoorbeeld ook hun hartslag en huidgeleiding meten. Op die manier willen we nagaan hoe emotioneel ze op bepaalde media reageren. Zoiets is nog nooit eerder gedaan.’

De ontwikkelingen op internet en in de sociale media gaan verschrikkelijk snel. Tegen de tijd dat u een nieuw onderzoek bent gestart, is het onderwerp alweer achterhaald.
‘Dat is inderdaad lastig. Bij de opzet van onze onderzoeken proberen we daar nadrukkelijk rekening mee te houden. Bijvoorbeeld door een omschrijving van een activiteit te geven, in plaats van het over ‘WhatsAppen’ te hebben. Die term is over een jaar immers waarschijnlijk in de vergetelheid geraakt.’ 

U geeft veel publiek geld uit aan onderzoek. Krijgt de samenleving daar voldoende voor terug?
‘Televisie, internet, sociale media: ze zijn overal. Iedere ouder vraagt zich af: hoe moet ik daarmee omgaan? Ons onderzoek raakt dus direct aan het maatschappelijke belang. Omdat we het delen van informatie belangrijk vinden, zetten we al onze onderzoeksresultaten gratis op internet. En er zijn genoeg organisaties die ze vervolgens vertalen naar bruikbare opvoedadviezen, zoals Mijn kind online, een site voor ouders.’

Zou een vak als ‘Mediawijsheid’ in 2012 als apart vak op school moeten komen?
‘Vanaf een jaar of zeven willen kinderen graag zelfstandig het internet op. Dat is naar mijn idee dus ook de leeftijd waarop je er op school aandacht aan moet besteden. Of dat in een apart vak gebeurt of als onderdeel van het curriculum doet er niet toe. Zolang er maar structureel belangstelling voor is.’

Patti Valkenburg
Patti Valkenburg (1958) is hoogleraar Jeugd en Media aan de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam en directeur van het Center for Research on Children, Adolescents, and the media. Haar onderzoeksgroep is wereldwijd de grootste in zijn soort. Valkenburg studeerde pedagogiek in Leiden en promoveerde in 1995 cum laude. Voor haar onderzoekswerk ontving ze in totaal 36 prijzen, waaronder in 2009 de Advanced Investigator Grant van de European Research Council, de hoogste erkenning voor Europese onderzoekers, en in 2011 de Nederlandse Spinozapremie. 

Dit artikel verscheen in Didactief, december 2011.

Click here to revoke the Cookie consent