Bij alsmaar oplopende lerarentekorten en toenemende werkdruk zal de coronacrisis het er niet minder hectisch op hebben gemaakt in scholen. Alle reden om stil te staan bij hoe leraren in het primair en voortgezet onderwijs gezond blijven, de werkdruk aankunnen, productief blijven en tegelijk, of misschien wel vooral, plezier houden in hun werk. Dit alles schaart Tinka van Vuuren onder de noemer ‘duurzame inzetbaarheid’, in haar boek Een leven lang vitaal in het onderwijs, dat ik met veel interesse las.
In hoeverre je als leraar duurzaam inzetbaar bent, hangt af van onder meer je motivatie en beroepstrots, je gezondheid en kennis en vaardigheden, maar ook van de mogelijkheden die de werkgever je biedt. Bij dit laatste valt te denken aan goede werkomstandigheden en professionaliseringsmogelijkheden.
Het boek start met een beschrijving van ontwikkelingen die op scholen, en dus op de leraren in de ‘frontlinie’, afkomen en die volgens Van Vuuren de duurzame inzetbaarheid van leraren beïnvloeden. Zij noemt bijvoorbeeld digitalisering: taken (zoals nakijken) worden gemakkelijker, maar het vraagt van leraren ook dat ze bijblijven en de verleiding is groot om werk mee naar huis te nemen. Ook stipt ze de veranderende verhouding tussen ouders en scholen aan (waarbij ouders meer dan vroeger betrokkenheid tonen en als veeleisend kunnen worden ervaren) en passend onderwijs: de toegenomen diversiteit in de klas vraagt extra energie van leraren.
Hoewel het goed is stil te staan bij de hoeveelheid en de aard van ontwikkelingen die aanpassing vergen (dat is inderdaad nogal wat), vond ik de redeneringen hier en daar onduidelijk. Leidt digitalisering nu wel of niet tot meer werkdruk en hoe beïnvloedt dat dan de duurzame inzetbaarheid precies? Soms vond ik de conclusies juist weer wat kort door de bocht, misschien deels door de formuleringen. De auteur spreekt bijvoorbeeld van ‘ingewikkelde leerlingen’ en ‘bemoeizuchtige ouders’, waar leraren last van kunnen hebben. Deze termen doen naar mijn mening geen recht aan de achterliggende problematiek waar ze op doelen, zoals de steeds diversere leerlingpopulatie (gedrags- en leerproblemen, sociaal-economische status) waar leraren mee te maken hebben en waarbij zij vaak onvoldoende bagage of ruimte hebben om er effectief mee om te gaan.
Behalve een meer genuanceerde beschrijving had ik ook verwacht – zoals beloofd in de inleiding en op de achterflap – dat dit deel van het boek meer onderbouwd zou zijn met wetenschappelijke inzichten en minder gebaseerd op nieuwsberichten. De (wetenschappelijke) feiten staan fijn op een rij (over ziekteverzuim en leeftijdsopbouw van onderwijspersoneel bijvoorbeeld), maar ik vond het minder fijn te lezen dat het voor oudere leraren lastig zou zijn om contact te houden met leerlingen. Een wetenschappelijk bron bij deze stelling ontbreekt en een hele grote groep leraren wordt over één kam geschoren.
Het boek vervolgt met een theoretische uiteenzetting van wat vitaliteit of duurzame inzetbaarheid precies inhoudt. Waar ik in het eerste deel juist de wetenschappelijke basis miste, werd ik hier overweldigd door de samenhangende en overlappende wetenschappelijke termen en theorieën. Op zich is het interessant hoe wetenschappers, onder wie Van Vuuren zelf, denken over inzetbaarheid en hoe ze dit onderzoeken. Ik had hier echter wat meer structuur in willen zien en een duidelijker link met het onderwijs en de situatie waarin leraren, gegeven de ontwikkelingen die op hen afkomen, zich bevinden.
Maar dan de laatste hoofdstukken, waar het gaat om de oplossingen: daar word ik blij van, dan gaat het boek leven. Heel helder zet Van Vuuren uiteen hoe je in jouw school kunt werken aan herstel van uitgevallen medewerkers (curatie), behoud van gezonde en gemotiveerde medewerkers (preventie) en een grotere duurzame inzetbaarheid (amplitie). Erg sterk in dit deel is dat het niet alleen gaat over hoe schoolleiders kunnen zorgen voor ‘vitaliserende’ werkomstandigheden, maar dat Van Vuuren ook de verantwoordelijkheid van de leraren onder de loep neemt. Zo beschrijft ze ‘zelfleiderschap’ voor leraren: maatregelen die zij zelf kunnen nemen om hun werk werkbaar en leuk te houden. Ze kunnen zich bijvoorbeeld verdiepen in hun eigen sterke punten en interesses en zo expertise opbouwen waar het hele team van profiteert. Of ze kunnen eens wisselen van groep om nieuwe aspecten aan het leraarschap te ontdekken.
Van Vuuren werkt vele praktijkvoorbeelden uit die inspirerend zijn voor scholen, teams en leraren, bijvoorbeeld dat van een groot schoolbestuur dat een loopbaancentrum in huis genomen heeft. Ook presenteert ze handzame schema’s die schoolleiders kunnen helpen om specifiek beleid te formuleren, zoals een overzicht van aanpakken op school- en individueel niveau voor meer draagkracht en minder draaglast. Dit maakt het boek zeker een aanrader voor iedereen die de vitaliteit in scholen wil stimuleren en behouden.
Tinka van Vuuren, Een leven lang vitaal in het onderwijs. Gezond, productief en met plezier (blijven) werken. Pica, 2019, € 17,50.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven