De Onderwijsraad bracht het advies uit in opdracht van demissionair staatssecretaris van Onderwijs Becking. Ook Raad van State gaat zich nog over het wetsvoorstel buigen. Daarna stuurt de staatssecretaris het al dan niet aangepaste wetsvoorstel naar de Tweede Kamer.
De regering acht het strafrecht en de handhaving van de openbare orde juist niet geschikt om tijdig, effectief en doelgericht te kunnen ingrijpen. De overtredingen in het informeel onderwijs worden namelijk doorgaans niet in het openbaar gedaan en dus is het strafrecht niet van toepassing.
Volgens het wetsvoorstel moet daarom de Inspectie van het Onderwijs toezicht gaan houden op activiteiten die zich afspelen buiten het wettelijk geregeld onderwijs. Uit de memorie van toelichting bij het voorstel blijkt dat daarbij bijvoorbeeld worden gedoeld op radicale invloeden binnen het islamitische buitenschoolse onderwijs en of onderwijs van soevereinen. Het gaat niet om onderwijs van ouders aan uitsluitend hun eigen kinderen.
‘Kerntaak Inspectie komt onder druk komt te staan’
Het wetsvoorstel beoogt te voorkomen dat kinderen en jongeren tijdens het informeel onderwijs in aanraking komen met antidemocratisch gedachtegoed. Te denken valt aan toezicht op overtredingen zoals aanzetten tot haat, discriminatie of geweld. Met het wetsvoorstel moeten zowel de kinderen en jongeren als de samenleving worden beschermd.
De Onderwijsraad meent dat met het wetsvoorstel de kerntaak van de Inspectie onder druk komt te staan. De Onderwijsinspectie is ook niet de juiste organisatie is om dit toezicht uit te voeren, aldus de raad. ‘Opsporing van strafbare feiten, zoals haat zaaien, discriminatie en gewelddadig optreden, is een taak die wezensvreemd is aan de rol en taken van de Inspectie van het Onderwijs. Hiervoor zijn het strafrecht en de strafrechtketen de geëigende domeinen.’ Politie en justitie zijn wél ingericht op het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.
De raad vindt het bovendien onjuist dat een maatschappelijk vraagstuk als radicalisering deel gaat uitmaken van de onderwijswetgeving. Dat is meer een taak voor de jeugdbescherming en het strafrecht. De Onderwijsraad bestrijdt dat het strafrecht niet van toepassing zou zijn omdat de uitlatingen niet in het openbaar worden gedaan. Met ‘in het openbaar’ wordt namelijk bedoeld dat de uitspraken willekeurige derden kunnen bereiken en niet een voor iedereen toegankelijke locatie.
Ook stelt de Onderwijsraad dat het in het informeel onderwijs voor een deel gaat het om maatschappelijke activiteiten die worden beschermd door onder meer de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst. Inbreuk daarop kan alleen als dat noodzakelijk en proportioneel is. Het wetsvoorstel voldoet volgens de Onderwijsraad niet aan die hoge eisen. Bovendien is het moeilijk om – afgezien van het wettelijk geregeld, leerplichtig onderwijs – vast te stellen wat onderwijsactiviteiten zijn en wat maatschappelijke activiteiten zijn binnen de eigen leefgemeenschap. ‘Met dit wetsvoorstel zou een heel breed spectrum aan activiteiten die deels onderwijs betreffen, maar voor een groot deel geen onderwijs zijn, binnen de portefeuille van de minister van OCW vallen.’
Naast onderwijs door de ouders vallen activiteiten in een woning ook buiten de wetgeving. Daardoor valt het toezicht volgens het rapport gemakkelijk te omzeilen.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven