Onderzoek

Schat onderwijs op waarde

Tekst Yolande Emmelot, Sjoerd Karsten
Gepubliceerd op 13-05-2021 Gewijzigd op 31-08-2021
Beeld Bart Hoogveld/ANP
De coronacrisis laat ons de intrinsieke waarde van het onderwijs herontdekken, constateren Yolande Emmelot en Sjoerd Karsten: laten we voorbij de doelmatigheid kijken.


Wat is de waarde van ons onderwijs? Deze vraag is de afgelopen decennia vooral in economische termen beantwoord. Onderwijs lijkt louter bedoeld om jonge mensen zo snel en efficiënt mogelijk voor te bereiden op werk. De individuele en collectieve opbrengsten lijken alleen te tellen als zij in geld uit te drukken zijn. Scholen lijken het beste bestuurd en geleid te kunnen worden als bedrijven, en leerlingen en studenten lijken alleen gestimuleerd te worden door financiële prikkels. Dit is geen louter Nederlands verschijnsel. Overal worstelen regeringen met de vraag hoe hun onderwijssystemen meer ‘doelmatig’ te maken. Maar doelmatigheid is niet de enige waarde van het onderwijs.

 

Wat betekent deze crisis alleen al voor ons taalgebruik?



Intrinsieke en instrumentele waarde

Onderwijs heeft allereerst een intrinsieke waarde: je kunt het waarderen vanwege de kennis of vaardigheden die leerlingen opdoen. Italiaans leren spreken of lekkere koekjes leren bakken, zonder dat je tolk of banketbakker hoeft te worden. Het ontwikkelen van talenten, kennis en vaardigheden verrijkt het leven.

De intrinsieke beloning van onderwijs kan stimulerend zijn: het geeft leerlingen de ruimte om zich verder te ontwikkelen. Te veel is deze betekenis van het onderwijs toegeschreven aan het funderend basis- en voortgezet onderwijs, maar het geldt net zo goed voor het beroepsonderwijs. Een gebrek aan inhoudelijke aansluiting van een opleiding bij de interesses en behoeften van een leerling blijkt een belangrijke voorspeller van uitval. Onderzoek toont hoe belangrijk emotionele betrokkenheid bij school en opleiding is.



De school biedt leerlingen interactie, samenwerking en afstemming op hun belevingswereld.



Los van zijn intrinsieke betekenis kan het onderwijs instrumentele rollen vervullen, grofweg economische en sociale. Onderwijs kan iemand helpen bij het vinden van een baan, kan de kwetsbaarheid op de arbeidsmarkt verminderen, en kan iemand weerbaar maken als consument. Niet alleen het individu profiteert daarvan. Een geletterde bevolking biedt betere kansen voor een bloeiende economie (zie kader). Het neoliberalisme echter heeft de economische rol van het onderwijs tot zaligmakend doel verheven.

Bij de sociale rol wordt vaak meer waarde gehecht aan de uitkomsten op collectief dan op individueel niveau. Na de instroom van migranten lag bijvoorbeeld veel nadruk op sociale cohesie en integratie: er waren zorgen om hun integratie en het onderwijs kon daar een rol in vervullen. Later kwam het begrip burgerschap in zwang, mede om het onderwijs gericht op integratie te rechtvaardigen. Het wat en hoe van de burgerschapsopdracht bleef echter lang onduidelijk, waardoor er grote verschillen in inzicht en praktijk ontstonden. Ging het om een juridische interpretatie met vooral aandacht voor de grondwaarden van de Nederlandse samenleving (gelijkheid voor de wet, vrijheid van meningsuiting, scheiding tussen kerk en staat)? Of is het de bedoeling dat het onderwijs jongeren actief leert streven naar gelijkheid in alle levenssferen en een kritische en sociale opstelling?

 

Educatie als term doet meer recht aan brede opdracht

 


Coronalessen

De coronacrisis heeft, met de angst voor schade aan de economie, het denken in achterstanden een nieuwe impuls gegeven. Het zou beter zijn te spreken over ongelijkheden tussen leerlingen, doordat hun thuissituaties zo verschillen. Door het frame van achterstanden blijft een belangrijker perspectief verborgen dat verschillende schoolleiders en leraren gelukkig wel benadrukt hebben: dat het welbevinden van leerlingen een grote deuk opliep en daarmee de intrinsieke waarde van het onderwijs gevaar liep. Leerlingen hadden last van eenzaamheid of leden zelfs aan depressies. Leraren maakten zich zorgen over onveilige thuissituaties.

Toch waren de ervaringen niet alleen negatief. Sommige kinderen vonden het heerlijk om thuis in hun eigen tempo en op het voor hen gunstigste tijdstip schoolwerk te doen. Kinderen leerden volgens leraren goed plannen. Sommigen kregen meer zelfvertrouwen en konden zich beter concentreren. Ze gedroegen zich thuis soms heel anders dan op school. Zo leerden leraren hun leerlingen beter kennen. Sommige groepen leerlingen (met autisme bijvoorbeeld) bleken beter te gedijen. Daarom moeten we de balans opmaken en kijken wat deze crisis betekent voor het onderwijs en ons taalgebruik.
 

Sleutelmacht

Onderwijs werd de afgelopen eeuw steeds belangrijker in de verdeling van maatschappelijke kansen. Deze zogenoemde sleutelmacht van de school heeft geleid tot een interessante paradox. Enerzijds kennen wij aan het onderwijs uitzonderlijke krachten toe: het leert kinderen lezen, schrijven, rekenen en praktische vaardigheden, ontsluit literatuur, kunsten, wetenschap en innovaties, bereidt voor op werk, draagt waarden en normen over, kortom: maakt van kinderen zelfstandige volwassenen. Dat is het succesverhaal.

Anderzijds portretteren wij het onderwijs graag in zijn falen. We verwachten er veel van, maar zijn er als de kippen bij om vast te stellen dat het nauwelijks aan onze verwachtingen voldoet. Het krijgt al snel de schuld als resultaten tegenvallen, wat tot meer controle leidt. Vooral scholen met leerlingen aan de onderkant van de maatschappelijke ladder hebben daar last van. Met regelmaat duikt juist daar het begrip ‘achterstanden’ op.


 

De taak van de school

De coronacrisis, met het afstandsonderwijs, leert ons ook iets over de term onderwijs en de kern van het leren. Uit verhalen van leraren blijkt dat dit onderwijs wel erg eenrichtingsverkeer werd: je gaf een opdracht, vaak met beeldinstructie, en dan was het verder aan de leerling. Voor de schoolsluiting ging het er heel anders aan toe, met veel meer interactie, samenwerking en afstemming op de belevingswereld van het kind: tweerichtingsverkeer.

Onderwijs is daarom een ongelukkige term. De Van Dale geeft als eerste betekenis: ‘het systematisch overbrengen van kennis en kunde’. Daar zit het éénrichtingsverkeer al ingebakken: van de leraar naar de leerling. En het geeft aan school een veel te beperkte taak: louter lesgeven. De school is echter ook, door de aanwezigheid van andere kinderen en volwassenen, een instituut waar – of je nu wilt of niet – opgevoed en gevormd wordt. In veel andere landen wordt dan ook de term educatie gebruikt, van het Latijnse woord educere (‘eruit halen’). Educatie doet veel meer recht aan de brede opdracht van de school. Het houdt zowel opvoeding als onderwijs en vorming in.

Zogenoemde ‘kansrijke’ kinderen kregen tijdens de schoolsluiting, naast het afstandsonderwijs, thuis educatie, ‘kansarme’ leeftijdgenoten niet. Zij zijn afhankelijk van het instituut school om te leren en zich te ontwikkelen: zij hebben ‘institutionele educatie’ nodig. Misschien is dat een betere term voor de taak van de school. Een leerkracht die educatie geeft – dus ook opvoedt en vormt – maakt veel bewustere keuzes, in hoe hij opvoedt, wat hij overbrengt aan normen en waarden, en ook hoe hij de ontwikkeling van leerlingen stimuleert. En daar ligt de intrinsieke waarde van ons onderwijs.

 

                                                           Bronnen




Yolande Emmelot is oud-onderwijsonderzoeker (Kohnstamm Instituut/Universiteit van Amsterdam). Sjoerd Karsten is emeritus-hoogleraar Onderwijsbeleid (Universiteit van Amsterdam).

Dit is een bewerkte versie van het essay in de bundel voor Guuske Ledoux, ter gelegenheid van haar afscheid aan het Kohnstamm Instituut, en verscheen in Didactief, mei 2021.

Click here to revoke the Cookie consent