Heel lang is gedacht: je hebt het of je hebt het niet. En: vrouwen hebben het doorgaans niet of veel minder. Deze aannames of vooroordelen over ruimtelijk inzicht kloppen niet. Gelukkig maar, want deze vaardigheid voorspelt hoe goed iemand is (of wordt) in rekenen-wiskunde en later in de bèta- en techniekvakken.
Het is daarmee, net als tekstbegrip, een voorwaarde voor een succesvolle schoolloopbaan. Alle reden om te begrijpen wat het is en hoe je het bij leerlingen kunt trainen. In een grote overzichtsstudie zetten David Uttal en zijn collega’s de inzichten hierover op een rijtje. Bovendien ontwikkelden ze een heldere indeling van wat ruimtelijk inzicht zoal inhoudt.
Ken je het verhaal over de Londense taxichauffeurs? Die blijken allemaal een grote hippocampus te hebben. Dat is het hersengebied dat ons ruimtelijk inzicht bepaalt, dus hoe soepel we weten in te parkeren en hoe snel we de weg kunnen vinden.
Het mooie van dit verhaal is: ze zijn geen taxichauffeur geworden vanwege die grote hippocampus, het is juist precies andersom. Doordat ze voor hun werk een groot beroep moeten doen op hun ruimtelijk inzicht, is hun hippocampus gegroeid.
Deze taxichauffeurs vormden ruim tien jaar geleden een van de bewijzen voor wat hersenwetenschappers het plastische brein noemen: onze hersenfuncties groeien of slinken al naargelang we ze veel of weinig gebruiken.
Stevige basis voor
rekenen-wiskunde
en exacte vakken
Omdat ruimtelijk inzicht voor veel vakken, vooral bèta en techniek, zo belangrijk is, wilde David Uttal er het naadje van de kous over weten. Samen met zes collega’s bekeek hij 206 studies uitgevoerd tussen 1984 en 2009 naar het trainen in de klas van ruimtelijke vaardigheden. Hun meta-analyse geeft antwoord op de vraag of zulke trainingen effect sorteren, voor hoelang, bij wie en of er sprake is van transfer naar nieuwe taken. We verklappen alvast het korte antwoord: de bevindingen waren positief.
Voordat Uttal en collega’s de studies indoken, onderzochten ze eerst het begrip ruimtelijk inzicht. Want een eensluidende definitie was er nog niet. Waar hebben we het precies over? Gaat het bij ruimtelijk inzicht om visualisatie? Verbeeldingskracht? Oriëntatie? Patroonherkenning? Dat inderdaad allemaal, en nog meer.
Om orde op zaken te krijgen, ontwierpen de onderzoekers een indeling vanuit twee kenmerken of assen: intrinsiek versus extrinsiek en statisch versus dynamisch. Bij intrinsiek gaat het om het herkennen en verbeelden van losse objecten (een hark onderscheiden van een schoffel en een driehoek van een cirkel). Voeg je dynamiek toe, dan herken (of visualiseer) je losse objecten ook in omgedraaide vorm, binnenstebuiten of doormidden gesneden.
Bij extrinsiek gaat het om relaties tussen objecten. Waar bevind ik me bijvoorbeeld ten opzichte van het huis of van iemand anders? Kaartlezen is daarvan een voorbeeld. Voeg je hier weer dynamiek aan toe, dan gaat het om het inschatten van bewegingen tussen objecten. Dit heb je bijvoorbeeld nodig tijdens het autorijden of het geven van een voorzet op het voetbalveld.
In de onderzochte studies ging het om verschillende soorten trainingen, zoals videogames spelen, een cursus van enkele weken volgen en gerichte oefeningen maken. Allemaal sorteerden ze effect: na een training verbeterden de ruimtelijke vaardigheden van deelnemers meer dan die van leerlingen in controlegroepen. Daarbij maakte het niet uit of onderzoekers de effectmetingen direct of een paar dagen na de training deden. Dat betekent dat het geleerde beklijft – al is in geen enkele studie onderzocht of dit maanden later nog steeds het geval is. Redenerend vanuit het plastische brein moet je een vaardigheid wel onderhouden, dus blijven gebruiken, om deze te behouden.
Gun zwakke leerlingen
de tijd om zichzelf
te verbeteren
Verder bleken leerlingen die voldoende intensieve training kregen, het geleerde te kunnen toepassen op andere en nieuwe taken. Niet alleen op taken uit hetzelfde hokje van het indelingsmodel van Uttal, maar ook op die uit andere hokjes. Het oefenen van de ene ruimtelijke vaardigheid voedt dus ook de andere.
Over het algemeen presteren jongens beter op ruimtelijke taken dan meisjes. Dat bleek ook nu weer. Maar het goede nieuws is dat meisjes net zoveel baat hebben bij training als jongens.
Leerlingen met een lager startniveau leren meer. Wel verloopt hun leertraject vaak anders. Ze hebben even een aanloop nodig: in het begin gaat de verbetering trager om daarna te versnellen. Bij leerlingen die bij de start al beter zijn, is dat precies andersom, bij hen zit de winst vooral in het begin. Gun zwakke leerlingen dus de tijd om zichzelf te verbeteren.
Het onderzoek van Uttal en collega’s maakt duidelijk: elke leerling kan beter worden in ruimtelijke vaardigheden. Het is geen kwestie van het wel of niet in je hebben, maar van oefening baart kunst. Je geeft leerlingen hiermee een stevige basis mee voor rekenen-wiskunde en de exacte vakken in het voortgezet onderwijs.
Je kunt ruimtelijk inzicht al vanaf de kleuterklas met speelse opdrachten oefenen. Samen vormen verkennen en bouwen met de blokkendoos, bijvoorbeeld. En als de toren dan staat, kun je kijken of die er van alle kanten hetzelfde uitziet. Gebruik vooral ook ruimtelijke woorden: van boven, van onderen, achterkant, voorkant, rond, driehoekig. Zo maken kinderen zich de taal eigen om op een ruimtelijke manier te denken.
In de hogere klassen kun je ruimtelijke oefeningen ook eenvoudig invoegen in andere vakken dan rekenen. Het gaat daarbij steeds om goed kijken, visualiseren en ruimtelijk redeneren. Geef topografie bijvoorbeeld een ruimtelijk tintje. En in de tekenlessen kun je leerlingen vragen om een boom, mens of huis weer te geven in louter geometrische figuren. Of bekijk samen abstracte kunst van bijvoorbeeld Mondriaan of Picasso: dan beleef je een dubbel ruimtelijk avontuur.
Gratis download
|
David H. Uttal e.a., The malleability of spatial skills: A meta-analysis of training studies. Psychological Bulletin, 2013.
Dit artikel verscheen in Didactief, oktober 2023.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven