Onderzoek

Spelen met blokken: goed voor ruimtelijk inzicht

Tekst Eline Geus
Gepubliceerd op 28-02-2017 Gewijzigd op 25-08-2017
Beeld Shutterstock
Bij leerlingen rond tien jaar zijn de ruimtelijke vaardigheden sterk in ontwikkeling. Ruimtelijk spel, zoals hoge torens bouwen met constructiespeelgoed of een plattegrond tekenen kan de ontwikkeling stimuleren.

Ruimtelijke vaardigheden helpen je om te redeneren over objecten, bijvoorbeeld te begrijpen hoe iemand aan de andere kant van de tafel een bouwwerk ziet en hoe objecten veranderen als ze draaien. Ook het bouwen van 3D-constructies en het vinden van de weg zijn ruimtelijke vaardigheden. Ruimtelijk denken van kinderen blijkt een belangrijke voorspeller van toekomstig succes in bètavakken. Alle reden om daar op de basisschool aandacht aan te besteden, stelt Karin Vander Heyden.

Ze onderzocht bij ruim zeshonderd kinderen van acht tot twaalf jaar hoe ruimtelijke vaardigheden zich ontwikkelen. Ze liet hen in gedachten stoeien met objecten en zette hen aan het werk met echte blokken en objecten. Er zijn twee manieren om dergelijke ruimtelijke taken uit te voeren: ofwel het object in gedachten draaien, ofwel zelf een ander perspectief innemen, bijvoorbeeld door in gedachten aan de andere kant van de tafel te gaan zitten. Kinderen onder de tien blijken minder nauwkeurig en snel te zijn, doordat ze maar één strategie gebruiken: ze veranderen in gedachten het object. Vanaf tien jaar gebruiken kinderen ook de tweede strategie, het perspectief veranderen. En dat maakt hen sneller en nauwkeuriger. ‘Met kinderen uit groep 7 en 8 kun je heel goed perspectieftaken doen’, vertelt Vander Heyden. ‘Laat ze bijvoorbeeld inschatten wat je op een foto ziet die vanuit een andere hoek is gemaakt. Waar jonge kinderen hierbij echt nog op de plek van de fotograaf moeten gaan staan, kunnen oudere kinderen zich het andere perspectief inbeelden zonder daadwerkelijk op die plek te gaan staan.’

Het stereotiepe beeld is dat mannen beter ruimtelijk inzicht hebben dan vrouwen. Uit Vander Heydens onderzoek blijkt dat dit beeld al jong ontstaat, tenminste bij de jongens: ‘Jongens denken dat ze beter zijn in ruimtelijk taken dan meisjes. Maar de meisjes waren van mening dat er geen verschil is. Op deze leeftijd is er nog niks mis is met het zelfvertrouwen van meisjes in dit domein. Laten we dat vooral zo houden!’

Haar onderzoek haalde het stereotype ook verder onderuit: er bleken geen noemenswaardige verschillen tussen jongens en meisjes in ruimtelijke vaardigheden. Er zijn wel veel individuele verschillen tussen leerlingen. Behalve met aanleg heeft dat te maken met oefening: ‘Hoe vaker kinderen thuis spelen met ruimtelijk speelgoed, zoals Lego, hoe hoger ze scoren.’ Uit het onderzoek blijkt ook dat een training in de klas, bestaande uit werken met ruimtelijke puzzels en spellen, vruchten afwerpt. ‘Het is belangrijk dat alle kinderen plezier en zelfvertrouwen ontwikkelen in het ruimtelijke domein. En niet alleen jonge kinderen, maar zeker ook kinderen in de hogere groepen van de basisschool. Een bouwhoek in de bovenbouw is geen gek idee.’ 

Karin Vander Heyden. Development and Training of Spatial Ability in Children. Proefschrift Vrije Universiteit, 2016.

Dit artikel verscheen in Didactief, maart 2017.

Click here to revoke the Cookie consent