Deci en RyanDe zelfdeterminatietheorie (ZDT) is ontwikkeld door de Amerikaanse psychologen Ryan en Deci. Voor intrinsieke motivatie moeten de drie psychologische basisbehoeften vervuld zijn: autonomie, competentie en sociale verbondenheid. In het kort gezegd gaat het om het bieden van keuzes binnen duidelijke kaders in een warm en positief pedagogisch klimaat. Als je dit weet te bereiken, kun je uitdagend gedrag in veel gevallen voorkomen. Hoewel de ZDT wereldwijd zeer breed wordt toegepast, is de theorie niet onomstreden. |
Bij sociale verbondenheid, ook wel relatie, gaat het om de behoefte van een leerling om ergens bij te horen en zich gezien en gewaardeerd te voelen. Hij wil zich geaccepteerd voelen zoals hij is, met al zijn specifieke eigenschappen en eigenaardigheden. Daarnaast gaat het om het vermogen om anderen te waarderen en respecteren zoals zij zijn. Dan kan de leerling vertrouwen hebben in de personen om hem heen. Dit vraagt van jou als leerkracht een nieuwsgierigheid naar wie jouw leerlingen zijn als persoon, de wil hen te begrijpen en van hen te leren. Het vraagt een open houding zonder vooroordelen en een open hart, waarmee je liefdevol kijkt naar de leerling in verhouding tot jou, tot anderen en tot de situatie. Het vraagt ook flexibiliteit om af te wijken van geplande activiteiten als blijkt dat behoeften van leerlingen anders zijn. Belangrijk is dat je uitdagend gedrag niet gaat spiegelen: als de leerling schreeuwt, schreeuw jij niet. Met een professionele, consequente, rustige houding, ook wanneer gedrag uitdagend is, creëer of behoud je de verbondenheid met de leerling het beste.
De elf rolmodellen in ons onderzoek zijn onder andere gevraagd dilemma’s te beschrijven volgens de STARR-methode (Situatie, Taak, Actie, Resultaat en Reflectie). Juf Stephanie vertelt hieronder bijvoorbeeld hoe ze een veilig leerklimaat creëert door open en eerlijk over problemen te spreken met de groep, wanneer een leerling zich gepest voelt.
Situatie
‘Een meisje uit mijn klas, C., zegt tegen me dat ze het idee heeft dat veel kinderen haar anders behandelen dan de rest en regelmatig vervelend tegen haar doen. Ze vraagt aan me of ik haar wil helpen haar gevoel op papier te zetten en of ik de brief dan voor zou willen lezen. Ik zeg tegen C. dat ik daar wel van schrik, maar dat ik haar natuurlijk wil helpen. Ik zeg dat ik haar heel dapper vind en dat we samen hierover zullen praten met de klas.’
Taak
‘Ik vind het mijn taak om ervoor te zorgen dat er een fijne sfeer in een groep heerst voor ALLE kinderen. Toen ik hoorde dat dit voor leerling C. niet zo is en er dingen achter mijn rug om gebeuren, vond ik dat hier iets mee moest gebeuren. Daarnaast vind ik dat ik leerlingen met elke hulpvraag moet helpen. Mijn doel is dat deze leerling het weer fijn vind om naar school te gaan, maar ik wil ook de klas laten zien wat er aan de hand is. Ik wil het probleem bespreekbaar maken en samen iets doen aan de situatie.’
Actie
‘Ik heb eerst contact opgenomen met haar ouders. Uit dit gesprek blijkt dat zij ook niet wisten dat dit gevoel bij C. speelde. Zij steunen het idee van de brief, omdat C. dit zelf bedacht heeft en geven aan dat ze vertrouwen hebben in de afloop. Ik heb samen met C. een brief aan de klas geschreven en voorgelezen. Hierna heb ik de leerlingen in een klassengesprek laten reageren op wat ze hoorden. Sommige kinderen wilden weten of zij ook een aandeel hadden in het geheel. Ik heb C. toen voorgesteld om dit apart met deze kinderen en mij te bespreken. Er zijn toen korte gesprekjes geweest waar ik bij zat tussen een aantal kinderen. Veel kinderen schrokken van hun aandeel en hadden dit niet zo bedoeld. Ik heb zowel C. als de andere kinderen gecomplimenteerd over hun openheid en de manier waarop ze samen wilden werken aan de sfeer in de groep en aan een betere relatie met elkaar. Hierna heb ik regelmatig nog korte gesprekjes met C. gehad over hoe het ging. Ook hebben we in klassengesprekken nog regelmatig teruggekeken naar de situatie en als klas de vinger aan de pols gehouden. Daarnaast heb ik de ouders nog een paar keer gesproken om samen te monitoren hoe het ging.’
Resultaat
‘C. was na het klassengesprek en de individuele gesprekjes enorm opgelucht. De klas was geschrokken, de kinderen hadden niet het idee dat de grapjes die zij maakten zo vervelend overkwamen. Tijdens het gesprek waren de kinderen open naar elkaar. Het was mooi om te zien dat C. na de brief meer vriendinnen kreeg en aangaf niet meer het gevoel te hebben alleen te zijn. Ook de ouders waren zeer tevreden met de aanpak. C. heeft het schooljaar met plezier af kunnen maken en het was merkbaar dat alle kinderen uit de klas op een positievere manier met elkaar omgingen.’
Reflectie
‘Nadat ik eerst was geschrokken dat zoiets kan gebeuren, zonder dat ik het heb gemerkt, zie ik dat het de sfeer in de groep uiteindelijk heeft verbeterd. Ik ben blij dat C. zich veilig genoeg voelde om deze stap te zetten. Ik ben me ervan bewust dat het bespreken van gevoelens in verschillende klassen verschillend kan uitpakken. Het is belangrijk om een klas goed aan te voelen, omdat klassengesprekken over dit soort onderwerpen alleen kunnen wanneer er een veilige sfeer heerst en er een goede band met de leerkracht is. Ik vind het ook belangrijk om mijn handelen in dit soort kwesties goed met de ouders te overleggen omdat zij C. goed kennen en haar ook thuis kunnen ondersteunen.’
Dit is een voorbeeld van het stimuleren van sociale verbondenheid tussen de leerling en de leerkracht en tussen de leerlingen onderling. Natuurlijk kan dit ook op vele andere manieren. Wil je hiermee aan de slag in je klas? Ga aan de slag met onderstaande checklist en neem een kijkje op de leeromgeving.
Aan de slag: Checklist Sociale Verbondenheid Ga met behulp van de checklist na in hoeverre jij je leerlingen laat blijken dat je open staat voor verbondenheid. Vraag een collega om dit ook te doen. Vul eventueel de checklist ook voor elkaar in. Ga met elkaar in gesprek over jullie bevindingen en ontwikkelpunten. Maak een plan om je verbondenheid met leerlingen nog verder te versterken.
(Van den Bergh & Ros, 2015; Ros, Castelijns, Van Loon & Verbeeck, 2014) |
Het onderzoeksproject Passend leren omgaan met uitdagend gedrag: benutten van good practices wordt gefinancierd door NRO (projectnummer: 405-18-642). Ga ook aan de slag met de gratis leeromgeving: fontys.nl/passend-leren-omgaan-met-uitdagend-gedrag .
1 Rolmodel helpt bij uitdagend gedrag (2)
2 Rolmodel helpt bij uitdagend gedrag
3 ‘Dwing leerlingen niet tot zelfstandigheid’
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven