Nieuws

Postcode bepaalt nog steeds schoolsucces

Tekst Bea Ros
Gepubliceerd op 03-11-2018 Gewijzigd op 03-11-2018
We weten het allang en toch blijft het maar voortbestaan: kinderen van laagopgeleide ouders hebben minder kansen dan kinderen van welgestelde, hoogopgeleide ouders. En ja, ook in Nederland, zo blijkt uit het eind oktober 2018 gepresenteerde OESO-rapport Equity in Education.

‘Geen enkel land in de wereld kan claimen dat sociaal-economische ongelijkheid geheel en al verdwenen is uit het onderwijs.’ Het gaat wel een beetje de goede kant op met gelijke onderwijskansen voor iedereen, maar we zijn er nog lang niet – dat is de niet mis te verstane boodschap van het OESO-rapport Equity in education.

Het rapport bevat de trends uit data van internationaal vergelijkende studies onder 10-jarigen (TIMSS), 15-jarigen (PISA) en volwassenen (PIAAC) en dan toegespitst op kansen in schoolloopbaan en op de arbeidsmarkt, aangevuld met inzichten uit tal van onderzoeken. In totaal bevat het gegevens van 72 landen over hoe de sociaal-economische status (SES) van invloed is op kansen van kinderen. De auteurs sommen op waar het mis gaat en doen  aanbevelingen voor hoe het anders moet (zie ook kader Hoe het beter kan ).

Ideaal en praktijk

Al in de negentiende eeuw, bij de opkomst van publieke, door de overheid gefinancierde scholen, was het ideaal luid en duidelijk: onderwijs zou de ‘great equaliser’ oftewel de grote gelijkmaker worden. Met artikel 26 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) is dat nog eens officieel in steen gebeiteld: alle kinderen hebben recht op onderwijs.

Het ideaal van equity (gelijke kansen) betekent niet dat alle leerlingen dezelfde resultaten moeten (kunnen) behalen – er blijven nu eenmaal verschillen in aanleg en talenten – maar wel dat deze resultaten niet bepaald mogen worden door afkomst en thuismilieu. Hoe zwakker die band tussen thuismilieu en prestaties, hoe groter de equity in een land.

Twee eeuwen later blijkt het ideaal nog steeds geen realiteit. Het gemiddelde onderwijsniveau is wereldwijd weliswaar gestegen en hoger onderwijs is toegankelijker geworden, maar kansenongelijkheid blijft desondanks een vinger in de pap houden, tot en met de jongste generatie.

Leerprestaties

Allereerst is thuismilieu medebepalend voor leerprestaties. Zo is de gemiddelde PISA-score voor science bij kinderen met een lage SES 88 punten lager - gelijk aan drie schooljaren! - dan die van kinderen uit hoge SES-milieus. Die invloed van SES slinkt wel een beetje. Zo was dit in PISA 2006 gemiddeld 14,4% en in 2015 12,9%. In enkele landen is die invloed veel minder, bijvoorbeeld in Hong Kong, IJsland en de Verenigde Arabische Emiraten (2015: rond de 5%), in andere juist 20% of meer (zoals in Frankrijk, Hongarije en Peru). Nederland zit op het OESO-gemiddelde en laat bovendien een bovengemiddelde afname van invloed van SES zien van 3,8% tussen PISA 2006 en 2015. Dat gaat dan wel weer gepaard met dalende overall prestaties van Nederland - het zou dus kunnen dat niet de kansengelijkheid kleiner werd, maar het presteren van alle leerlingen slechter.

Welbevinden

Daarnaast is SES van invloed op het welbevinden van leerlingen. Leerlingen uit lage SES-gezinnen voelen zich iets minder thuis op school en hun geloof in eigen kunnen (self-efficacy) is kleiner dan dat bij leerlingen uit meer welgestelde gezinnen.

De OESO heeft ook gekeken naar uitzonderingen: leerlingen die zich ondanks lage SES-milieus toch staande houden vanwege veerkracht (resilience); dat geldt voor een op de vier leerlingen. Deze veerkrachtige kinderen zijn tevreden met het eigen leven, voelen zich thuis  op school en ervaren geen stress voor toetsen en examens. Nederland springt er in dit opzicht internationaal gunstig uit. Nederlandse leerlingen scoren bovengemiddeld op welbevinden (90% versus gemiddeld 80%) en staan zelfs aan de top waar het gaat om sociaal-emotionele veerkracht (50% versus een gemiddelde van 26%).

Sociale mobiliteit

Streven naar gelijke kansen is op dit moment des te klemmender, omdat de kloof tussen arm en rijk weer toeneemt, juist ook in westerse welvaartslanden. ‘De inkomensongelijkheid in OESO-landen is vandaag de dag op het hoogste niveau sinds de jaren tachtig’, staat in het rapport te lezen. In Nederland wees ook het Sociaal Cultureel Planbureau hier al op, bijvoorbeeld in De sociale staat van Nederland. Uit onderzoek blijkt: hoe meer inkomensongelijkheid, hoe minder sociale mobiliteit tussen generaties.

Uit de PIAAC-data blijkt dat gemiddeld 41% van de volwassenen het hoger schopt dan hun ouders, bij 48% het gelijk blijft en bij 11% er een niveaudaling is. Nederland behoort tot de landen waar deze opwaartse mobiliteit begint te stagneren of zelfs dalen – er is nu eenmaal een plafond aan mobliteit.

Zorgwekkender is dat mensen het weliswaar verder mogen schoppen dan hun ouders, maar thuismilieu een belemmerende factor blijft. Uit onderzoek in vijf rijke (high-income) OESO-landen (Australië, Canada, Denemarken, VS en Zwitserland) blijkt dat volwassenen met hoogopgeleide ouders tussen de 17-30% meer kans hebben de universiteit te voltooien en tussen de 7-20% meer kans een baan op niveau te vinden dan studenten met lager opgeleide ouders.

Uit het OESO-rapport blijkt dat ongelijkheid in prestaties door invloed van SES al zichtbaar is op tienjarige leeftijd (TIMSS) en dat deze kloof met het ouder worden alleen maar groter wordt. Nederland behoort tot de landen waar die kloof het hardst groeit. Uiteindelijk vertaalt deze zich in minder kansen op de arbeidsmarkt.

 

OESO: ‘Kinderen van arme gezinnen
hebben vaak maar één kans in het leven
en dat is goed onderwijs’

 

Ongelijke scholen

Hoe kan het dat dat thuismilieu zo’n stevige factor blijft? Dat heeft te maken met wat kinderen al dan niet van huis uit mee krijgen. Laagopgeleide gezinnen hebben niet alleen minder cultureel en sociaal kapitaal, maar ook letterlijk minder te besteden. Dat betekent een minder stimulerende omgeving thuis, met bijvoorbeeld minder boeken en educatieve spelletjes. Het OESO-rapport bevat ontluisterende staatjes van verbanden tussen de aanwezigheid van meer dan honderd boeken thuis en prestaties voor taal, rekenen en science.

Deze ouders kunnen bovendien geen extra voorzieningen betalen, zoals bijles, maar ook geen voorschoolse voorzieningen (niet in alle landen zijn die gesubsidieerd).

En het ergste: kinderen uit lage SES-milieus gaan vaak (OESO-gemiddelde: 48%) naar ‘disadvantaged’ scholen ofwel scholen waar voornamelijk kinderen uit achterstandsmilieus zitten. En dat blijkt op te tellen: kinderen uit lage SES-gezinnen die op goede scholen zitten, scoren gemiddeld 78 punten hoger op internationale testen dan vergelijkbare kinderen op slechte scholen. Op deze manier versterkt onderwijs kansenongelijkheid en zet het deze kinderen op dubbele achterstand, stellen de OESO-auteurs: ‘Kinderen van meer welgestelde gezinnen vinden veel open deuren naar een succesvol leven. Maar kinderen van arme gezinnen hebben vaak maar één kans in het leven en dat is goed onderwijs.’

Onze Inspectie van Onderwijs wees daar de afgelopen jaren ook al op. In haar Staat van het Onderwijs 2017 constateerde ze een toenemende segregatie (‘Een succesvolle schoolloopbaan hangt steeds meer af van je achtergrond en niet van je inspanningen’) en in de Staat van het Onderwijs 2018 stelt ze dat Nederland een Ons Soort Mensen-land is en dat artikel 23 oftewel de vrijheid van onderwijs de segregatie bevordert, doordat scholen met bijzondere onderwijsconcepten veelal hoger opgeleide ouders trekken. De OESO-auteurs concluderen dat de postcode van leerling én van school nog steeds de beste voorspeller is voor de kwaliteit van het onderwijs dat leerlingen genieten en daarmee hun kansen.

Overigens is het niet zo dat Nederland, zoals de Inspectie suggereerde, het meest gesegregeerde land ter wereld is. Ons land zit zelfs met 47% net onder het OESO-gemiddelde. De sterkste segregatie kennen Hongarije en Mexico, waar ruim 55% van de leerlingen uit lage SES-gezinnen op achterstandsscholen terechtkomt. Wel is het zo dat in Nederland het sociaal-economische profiel van een school het hardst aan komt: kinderen uit lage SES-gezinnen die op gegoede scholen zitten, scoren ruim 130 punten hoger op science dan vergelijkbare kinderen op slechte scholen (OESO-gemiddelde is 60). Dit geldt overigens voor nog meer landen, zoals Frankrijk en Hongarije. Alleen Finland, IJsland, Macao (China), Noorwegen en Polen kennen nauwelijks sociaal-economisch gefundeerde prestatieverschillen tussen scholen.

Hoe het werkt? Op welgestelde scholen is het pedagogisch klimaat doorgaans beter, zijn de klassen kleiner, is minder schoolverzuim, zijn er minder ordeproblemen en dagen leraren leerlingen meer uit en koesteren ze hogere verwachtingen. Achterstandsscholen krijgen/hebben minder geld voor voorzieningen en trekken niet de beste leraren - want die kiezen liever voor scholen met ‘makkelijkere’ leerlingen. In ruim een derde van de PISA-landen zijn leraren op achterstandsscholen minder ervaren en minder gekwalificeerd. Zo versterkt het systeem dus zichzelf dus.

Hoe het beter kan
Maar zo hoeft het niet te gaan, stellen de auteurs van het OESO-rapport. Want je kunt het systeem wel degelijk veranderen. Hun aanbevelingen klinken bekend, maar blijkbaar is het nog steeds nodig om erop te hameren:

Overheid
- Begin vroeg met het doorbreken van deze van huis uit gegeven ongelijkheid. Investeer daarom in voorschoolse en familieprogramma’s en zorg dat juist de gezinnen die het nodig hebben, daarvan profiteren.

- Geef achterstandsscholen aanvullende financiering.

- Voorkom hoge concentraties van achterstandsleerlingen in scholen.

- Vermijd tracking in je schoolsysteem, want dit vergroot kansenongelijkheid.

- Zorg voor goed opgeleide leraren die goed kunnen inspelen op de behoeften van leerlingen en biedt scholen hierin ondersteuning.

- Stimuleer ouderbetrokkenheid.

- Wees ambitieus in het bestrijden van kansenongelijkheid.

Leraren/scholen

- Creëer een veilig en stimulerend klasklimaat en stimuleer daarmee het welbevinden van leerlingen.

- Versterk het geloof in eigen kunnen van leerlingen door te benadrukken dat doorzettingsvermogen en inzet helpen om verder te komen en dat intelligentie geen in beton gegoten gegeven is.

- Help leerlingen met formatief toetsen en goede feedback om zich verder te ontwikkelen.

- Zorg voor stevige ouderbetrokkenheid en moedig ouders aan om betrokken te zijn/blijven bij de ontwikkeling en leerprestaties van hun kind.

- Begeleid leerlingen in het voortgezet onderwijs bij studiekeuze en bij het nadenken over doelen en ambities. Bevoorrechte kinderen hebben al netwerken en kruiwagens, anderen hebben alleen de school.

- Koester hoge verwachtingen van leerlingen, ongeacht hun afkomst.

 

 

OESO, Equity in Education. Breaking Down Barriers to Social Mobility. Parijs, OESO Publishing, 2018.

Click here to revoke the Cookie consent