Om je onderwijs af te stemmen op verschillen tussen leerlingen, kun je handig gebruikmaken van digitale data en cijfers die je per leerling tot je beschikking hebt. Dit vraagt echter wel de nodige expertise van docenten, zeker als deze manier van werken nieuw is binnen de school.
‘We hebben allemaal
dezelfde insteek: de
leerlingen helpen’
Om vernieuwing te laten slagen, is het essentieel dat docenten zich betrokken voelen; zij brengen de aanpak uiteindelijk zelf in de praktijk. Het helpt dan om de vernieuwing (deels) te laten vormgeven door de docenten zelf, in een docentontwerpteam (DOT). In ons onderzoek gingen vijf middelbare scholen hiermee aan de slag (zie kader op deze pagina). Wat leren we van hun ervaringen?
Project DOEN
|
Zoals alles begint ook een DOT met een gedegen voorbereiding. Breng duidelijk in kaart over welk vraagstuk jullie je willen buigen: aan welke vernieuwing heeft je school behoefte en wat is de huidige stand van zaken? Denk vervolgens goed na over de samenstelling. De deelnemende docenten moeten zich immers committeren aan het groepsdoel, hier volledig achter staan en tijd hebben. Een DOT heeft ook een facilitator nodig die het proces begeleidt, de activiteiten coördineert en de voortgang bewaakt. Dat kan een collega zijn binnen de school of iemand van buiten.
Op de vijf deelnemende scholen kwamen de DOT’s bijeen in vijf sessies van drie uur. Tussentijds werkten de docenten individueel verder aan het ontwerp, circa een uur per week. De vijf ontwerpsessies waren gebaseerd op het veelgebruikte ontwerpmodel ADDIE (analysis, design, development, implementation, evaluation) en op principes van effectieve samenwerking (zoals individuele verantwoordelijkheid, zie onder meer Johnson en Johnson, 1998).
Voor de vijf plenaire bijeenkomsten, waarin de DOT-leden elkaar bijpraatten en kennis deelden, nodigden sommige scholen een externe spreker uit. De individuele activiteiten bestonden vooral uit ervaring krijgen en oefenen met het werken met leerlinggegevens. Twee scholen zetten een buddysysteem in, waarbij leraren ook samen met een collega oefenden. Op een van die scholen maakten docenten bijvoorbeeld eerst zelf een gepersonaliseerd plan voor een leerling en bespraken dat daarna met een collega.
Na afloop interviewden we op elke school één DOT-lid en één of twee later deelnemende collega’s over hoe zij het professionaliseringstraject hebben ervaren. De docenten zien de voordelen van een professionaliseringtraject dat is ontworpen door collega’s en niet door een externe partij. Er is bijvoorbeeld altijd een aanspreekpunt binnen de school (‘Ik kon altijd bij iemand terecht wanneer iets niet helemaal ging zoals het moest gaan,’ aldus een docent), en je kunt laagdrempelig met elkaar aan de slag en ervaringen uitwisselen. Dat het op de eigen locatie plaatsvindt maakt het ook een stuk makkelijker én het programma is geheel op maat voor de eigen school.
Wel vinden de docenten een intern expert als aanspreekpunt cruciaal. Als deze interne expert er niet is, is het nuttig om een externe spreker uit te nodigen of, nog beter, om eerst een docent binnen de school hiertoe een cursus te laten doen.
Samen naar succes
Bied docenten enige flexibiliteit in het volgen van het programma. Het is handig om de eerste plenaire sessie verplicht te stellen, maar daarna kun je wat keuzevrijheid bieden vanwege bijvoorbeeld verschillen in voorkennis tussen docenten. |
Het gezamenlijke doel werkte motiverend voor alle deelnemers en gaf hun een gevoel van saamhorigheid. Een docent zegt daarover: ‘We stonden er allemaal met dezelfde insteek, om echt de leerlingen te helpen. Niet dat het een soort wedstrijdje werd met wie nou het meeste heeft gedaan of alles het beste heeft uitgevoerd.’ Er ontstond verbinding tussen collega’s uit verschillende vaksecties. Docenten noemen als positief punt dat ze van elkaar leerden en kennis met elkaar uitwisselden.
Is het raadzaam om aanwezigheid bij de DOT-bijeenkomsten te verplichten? Een van de scholen plande de activiteiten op vrijgeroosterde studiedagen en verwachtte van iedereen dat ze zouden meedoen. Als zo’n verplicht karakter er niet is, komen docenten soms door alle drukte niet aan alle onderdelen toe. Maar voor sommige docenten werkt die vrijheid juist heel goed: ‘Dan ben je als docenten zelf in charge en verantwoordelijk, daar ben ik wel een voorstander van.’
‘Als er wat te kiezen
valt in programma, ben
je als docent in charge’
Voor het succes van de DOT’s bleek het essentieel om te starten met een plenaire bijeenkomst, waar het traject in de startblokken wordt gezet, de doelen en verwachtingen worden uitgelegd en een groepsgevoel ontstaat. Voor de betrokkenheid is het verstandig om in ieder geval deze bijeenkomst te verplichten. Zo merkte een deelnemer die afwezig was op dat de bedoeling van het traject hem niet duidelijk was.
Het succes van een DOT is vermoedelijk ook groter als dit is ingebed in de schoolcultuur. Op bijna alle scholen werd er naast dit project aan soortgelijke vernieuwingen gewerkt. ‘Op school heerst de cultuur ook heel erg,’ vertelt een docent. ‘Als je verlegen zit om kennis of tips of wat dan ook, kun je in principe iedereen om raad en daad vragen.’
Lees en kijk verder!Wat hebben docenten op de vijf deelnemende scholen nog meer geleerd? Wat is er veranderd in hun gebruik van digitale oefenprogramma’s en de leerlinggegevens, en hoe gaan de scholen nu verder met leerlinggegevens en differentiatie? Lees meer in de bijlage.
Schoolprofielen: -Helen Parkhurst: - Bataafs Lyceum:
|
Met medewerking van Ditte Lockhorst, Wilfried Admiraal en Liesbeth Kester. Het project Digitale Oefenprogramma’s, En Nu? (DOEN, Universiteit Utrecht, NRO-projectnummer 40.5.18540.134) loopt tot juni 2022. Meer info: mail naar Anouschka van Leeuwen, [email protected].
Bron:
Johnson, R.T.; Johnson, D.W.; & Holubec, E.J. (1998). Cooperation in the Classroom. Boston: Allyn and Bacon.
Dit artikel verscheen in Didactief, januari/februari 2022.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven