De overstap van de basisschool naar het voortgezet onderwijs (vo) is een grote verandering omdat er een duidelijke niveaudifferentiatie plaatsvindt op basis van het schooladvies. Hoe verloopt die overstap eigenlijk? Waar komen leerlingen terecht na een aantal jaar in het vo in vergelijking met hun basisschooladvies. Als leerlingen een havo-advies krijgen en na vier jaar in het vo in een havo-klas zitten, zien we dat als een succesvolle overgang. Maar leerlingen kunnen ook doubleren of qua niveau afstromen (bijvoorbeeld naar het vmbo-gtl) of opstromen (bijvoorbeeld naar het vwo).
In deze studie hebben we gekeken naar de overeenkomst tussen de adviezen en onderwijsposities, leerlingen die een verhoogd risico lopen om bijvoorbeeld af te stromen en factoren die een rol spelen bij de po-vo overgang. Hiervoor hebben we gebruik gemaakt van de COOL5-18 data (www.cool5-18.nl), waar leerlingen over een langere periode gevolgd worden. Daarnaast hebben we van gegevens over de onderwijsloopbanen van leerlingen van DUO gebruik gemaakt. Daarin stond vermeld in welk onderwijstype en leerjaar de leerlingen tot en met vo-4 zaten.
Eerst hebben we gekeken waar leerlingen in vo-4 terecht zijn gekomen ten opzichte van hun advies. We hebben in dit geval alleen leerlingen die een nominaal traject volgen meegenomen (dat wil zeggen, na vier jaar vo zaten ze in vo-4). Ze hadden zowel enkelvoudige (bijvoorbeeld havo) als meervoudige (bijvoorbeeld havo/vwo) adviezen. Bij meervoudige adviezen zijn beide onderwijsniveaus als overeenkomstig met het advies beschouwd.
Het grootste gedeelte van de nominale leerlingen komt op een positie terecht die overeenkomt met hun advies (68,7%). Echter, er zijn meer leerlingen die afstromen naar een lager onderwijstype (17,7%) in vergelijking met de leerlingen die opstromen naar een hoger onderwijstype (13,6%). We zien bij meervoudige adviezen regelmatig dat leerlingen op een onderwijspositie passend bij het hoogste advies terecht komen.
Op basis van deze resultaten raden we daarom aan om de mogelijkheid om meervoudige adviezen te geven te behouden, omdat blijkt dat een deel van deze leerlingen het hogere onderwijsniveau aan kan. Als scholen in de onderbouw brede klassen hebben (dat wil zeggen klassen met meer dan twee niveaus), lijken leerlingen iets vaker op te stromen ten opzichte van het schooladvies dan op scholen zonder brede klassen. Het zou daarom interessant zijn om het aanbieden van brede klassen verder te verkennen.
We hebben ook bekeken welke groepen leerlingen een verhoogd risico lopen om na vier jaar op een lager onderwijstype terecht te komen dan verwacht. Uit verschillende analyses kwam een aantal leerlingkenmerken herhaaldelijk naar voren. Leerlingen waarvan de ouders laag opgeleid zijn (maximaal lager beroepsonderwijs) hebben een grotere kans op een minder succesvolle onderwijsloopbaan, in vergelijking met leerlingen waarvan de ouders een hogere opleiding hebben afgerond (maximaal mbo of hbo/wo). We zien kleinere verschillen voor jongens in vergelijking met meisjes en leerlingen met een niet-Westerse achtergrond in vergelijking met leerlingen die een Westerse achtergrond hebben. Tot slot, bleken vooral leerlingen die lage scores hadden behaald op (methodeonafhankelijke) toetsen voor begrijpend lezen en rekenen een risico te lopen. Oftewel, leerlingen die minder goed presteren op gestandaardiseerde taken in vergelijking met hun leeftijdgenoten lopen meer risico om op een lager onderwijstype in het vo terecht te komen dan verwacht.
In dit onderzoek zijn verschillende sociaal-emotionele en motivationele factoren meengenomen, gemeten aan de hand van een vragenlijst. Voorbeelden zijn welbevinden met klasgenoten, welbevinden met leerkrachten/docenten, competentiemotivatie (het leren om de stof te willen begrijpen) en self-efficacy. Over het algemeen dalen de scores van leerlingen op zowel de sociaal-emotionele als motivationele factoren van het laatste jaar van de basisschool naar het derde jaar van het vo. Dit is echter een algemene trend die vaker in internationale studies gevonden is. Oftewel leerlingen zijn vaak minder gemotiveerd om goed te presteren en hebben minder vertrouwen in hun vermogen om schooltaken goed af te ronden in het vo in vergelijking met het po.
Daarnaast zien we dat de scores op deze variabelen samenhangen met hun cognitieve ontwikkeling. Met andere woorden, als de prestaties van leerlingen op begrijpend lezen en rekenen/wiskunde dalen in vergelijking met hun leeftijdgenoten, behalen ze ook lagere scores op sociaal-emotioneel en motivationeel functioneren. Uit verschillende analyses komt naar voren dat vooral competentiemotivatie positief samenhangt met een succesvol verloop van de schoolloopbanen van leerlingen. Het vergroten van de competentiemotivatie zou daarom een positief effect kunnen hebben op het verloop van de schoolloopbanen van leerlingen.
Een belangrijke limitatie van de huidige studie is dat de leerlingen een basisschooladvies kregen, nadat het resultaat van de Cito-Eindtoets bekend was. Op dit moment krijgen leerlingen een advies van hun basisschoolleerkracht, voordat ze een eindtoets hebben gemaakt. De nieuwe situatie kan een effect hebben op de (hoogte) van de adviezen en de resultaten die we nu gevonden hebben.
Voor de meeste leerlingen verloopt de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs succesvol. Er is echter ook een groep leerlingen die op- en afstromen naar een ander onderwijstype ten opzichte van hun basisschooladvies, waarbij afstromen relatief vaker voorkomt. Voor een aantal leerlingen lijkt het gunstig dat het definitieve onderwijstype later bepaald wordt doordat ze een meervoudig advies krijgen of in een brede klas geplaatst worden. Het verhogen van de competentiemotivatie zou er voor kunnen zorgen dat de schoolloopbaan van leerlingen succesvoller verloopt.
Meer informatie: Maaike van Rooijen, [email protected].
Dit artikel is gebaseerd op het onderzoeksproject Overgangen en aansluitingen in het onderwijs. Deelrapport 2: Empirische studie naar de cognitieve en niet-cognitieve ontwikkeling rondom de po-vo-overgang. (Rijksuniversiteit Groningen, GION, 2016). Dit project is onderdeel van het tweejarige beleidsgerichte NRO-ProBO-project Overgangen en aansluitingen: de cognitieve en niet-cognitieve ontwikkeling van leerlingen rondom de po-vo en vmbo-mbo overgangen en de rol van verschillende factoren bij de aansluiting tussen deze onderwijssectoren (hoofdprojectleider: Marie-Christine Opdenakker, [email protected]).
1 Literatuurstudie naar de po-vo en vmbo-mbo overgang
2 NRO-pagina van het onderzoeksproject
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven