Onderzoek

Leraren moeten meer differentiëren in leesonderwijs: eens of oneens?

Tekst Daniëlla van 't Erve
Gepubliceerd op 11-07-2014 Gewijzigd op 20-01-2017
Differentiëren is belangrijk om elk kind goed onderwijs ín de klas te kunnen bieden. Of zoals een collega altijd zei: didactiek gaat vóór orthodidactiek. Zonder differentiatie wordt al snel naar remedial teaching gegrepen. Dat vindt plaats buiten de klas, waardoor je een kind in een uitzonderingspositie plaatst. 

Alles valt of staat met goed klassenmanagement: van een functionele inrichting en een goede groepsindeling tot en met een zelfstandige werkhouding van de kinderen. Pas als een leraar dit op orde heeft, heeft het zin om leerlingen op verschillende niveaus instructie te gaan geven. Het activerend direct instructiemodel is een gefaseerde aanpak, waar de moderne leesmethodes al veel handreikingen voor bieden. Het gebruik van een camera in de klas kan vervolgens helpen om in beeld te brengen waar het nog beter kan. Letten op lichaamstaal is bijvoorbeeld belangrijk. Als kinderen hun ogen wegdraaien tijdens een instructie, dan zijn ze niet meer bij de les en dan zal je de opdracht op een andere manier moeten uitleggen. Als een kind zichzelf corrigeert, of onder woorden kan brengen wat hij zelf moeilijk vindt, dan weet je dat je op de goede weg bent. Schroom ook niet om meer te bieden dan de methode als je merkt dat een leerling meer verdieping of uitdaging nodig heeft. Tot slot zet differentiëren vooral zoden aan de dijk als er binnen de school sprake is van een eenduidige, gezamenlijke aanpak en een doorgaande lijn van aanvankelijk lezen tot voortgezet technisch lezen, en het lezen met begrip.'
Moniek Sanders, onderwijsadviseur bij Het ABC in Amsterdam. Ze is specialist op het gebied van taal en lezen.

EENS. 'Ik ben zeker voorstander van differentiëren, maar er is een grens aan wat een leraar aankan. Ik verdeel de leerlingen in drie groepen: sterk, basis en zwak. De sterke lezers en de basisgroep gaan na instructie en inoefening zelfstandig de oefenstof verwerken. De groep zwakke lezers heeft een intensievere aanpak nodig waarbij ik alle stappen samen met ze doorneem. Ik besteed bovendien vier keer per week een kwartier extra aan lezen. De zwakke lezers lezen dan met mij samen. Om dit effectief te kunnen doen, mag het groepje niet groter zijn dan vijf kinderen.

Gezien het grote aantal zwakke lezers dit jaar, red ik dat niet alleen. Daarom lezen drie leerlingen bij een onderwijsassistent en zijn drie leerlingen gekoppeld aan een leesmaatje uit groep 8. Een groep met zoveel zwakke lezers is dus behoorlijk pittig. Ik differentieer op alle vakgebieden en de overige leerlingen verdienen natuurlijk ook aandacht. Het blijven analyseren en evalueren van de vorderingen, kost bovendien veel tijd, maar is essentieel om te bepalen of je met alle leerlingen nog op de juiste weg zit. Voor de zwakke lezer is de intensieve aanpak ook pittig. Het plezier in lezen moet voorop blijven staan, anders werkt het averechts. Maar de aanpak werkt wel: op een na zijn ze allemaal vooruitgegaan. Het is fantastisch om te zien hoe leerlingen stralen als je ze dat vertelt.'
Geerke Burgers, leraar groep 4 van basisschool de Oversteek in Nijmegen. Haar klas van 25 leerlingen telt elf zwakke lezers, van wie twee met dyslexie; bij vier wordt een onderzoek gestart.

EENS. 'Het omgaan met verschillen is een groot probleem in het Nederlandse onderwijs. Al zou ik het onderwerp graag breder trekken. Uit internationaal onderzoek blijkt dat de meeste leesproblemen van kinderen toe te schrijven zijn aan kwaliteitsproblemen als geen leesdoelen stellen, slechte instructie, morsen met tijd, het niet afronden van de leesmethode of onvoldoende leesprofessionaliteit. Het niet goed kunnen omgaan met verschillen is ook een belangrijke factor. Te vaak worden verklaringen voor leesproblemen buiten het leesonderwijs gezocht. Juist voor risicolezers zijn expliciete instructie en meer tijd van cruciaal belang om een goede lezer te worden. Zij krijgen maar één kans. Als de start slecht is, worden ze zelden een goede lezer, terwijl lezen het fundament vormt om succesvol in de school en later in de maatschappij te functioneren. Leraren die vers van de pabo komen, zouden wat mij betreft daarom alleen onder goede begeleiding mogen starten in groep 3 of 4 om leesuitval te voorkomen. Elk kind, ongeacht zijn achtergrond of sociale milieu, kan leren lezen, mits het dus kwalitatief goed onderwijs en voldoende tijd krijgt. Om dit te kunnen bieden, moeten leraren veel beter worden opgeleid. Kinderen leren lezen moet als een fundamentele leerkrachtvaardigheid worden gezien. En die nascholing gaat dus verder dan alleen maar meer of beter differentiëren. Overigens moet je met dat differentiëren ook niet te ver doorslaan. Uit onderzoek blijkt dat sterk geïndividualiseerd onderwijs slechte resultaten oplevert. Dat komt omdat de leraar minder instructie geeft en tijd heeft om elk kind goed te begeleiden, terwijl vooral risicolezers daar behoefte aan hebben.'
Kees Vernooy, oud-lector en autoriteit op het gebied van taal- en leesonderwijs.
 

 

 


Hoe Bouw! differentiatie mogelijk maakt

Volgens deskundigen is differentiëren hét middel om ieder kind in de groep de aandacht te geven die het verdient. Uiteraard zijn daar grenzen aan. En omdat het aantal zwakke lezers al tientallen jaren niet afneemt, is differentiëren in leesonderwijs een groot probleem. Door het preventieve karakter van Bouw! wordt volgens Aryan van der Leij de onderwijslast bijtijds gespreid. 'Samen met leraren leggen ouders, vrijwilligers en oudere leerlingen daarmee het fundament van alle leren op school, lezen en spelling.'

 

Dit artikel is verschenen in de Didactief-special Leesproblemen (juni 2014). Deze special is gemaakt in opdracht en met financiële bijdrage van de Universiteit van Amsterdam, Lexima en expertisecentrum Het ABC.

Click here to revoke the Cookie consent