Ik heb met belangstelling, maar ook met toenemende verbazing het historisch overzicht van de rekentoets van Bea Ros gelezen. Ik ben zelf werkzaam in het mbo. Ik en met mij vele generieke rekendocenten in het mbo verbazen zich al langer over het feit dat de discussie over de rekentoets gedomineerd wordt door de blik op en vanuit het vo. De Tweede Kamer debatteert over her rekenen in het vo en mbo en besteedt daarbij minimale aandacht aan het mbo, want de rekentoets moet weg! Na haar besluit vraagt men de minister naar de gevolgen hiervan voor het mbo. Ook in uw artikel wordt eigenlijk met geen woord gerept over het generiek rekenen en het rekenexamen in het mbo.
Ik merk misschien ten overvloede op dat mevrouw van Bijsterveldt vond dat er in het mbo begonnen moest worden met het rekenexamen. Dat was namelijk de laatste stap van veel studenten voor ze de arbeidsmarkt opgingen. Sindsdien hebben velen zich ingespannen voor goed rekenonderwijs binnen het mbo.
Meijerink voorzag bij het maken van zijn rapport wel iets voor onze niveau 4-opleidingen, maar voor de mbo-niveaus 2 en 3 was het onduidelijk. Ook nu nog is het niveau voor de entree-opleidingen onduidelijk. Het mbo is wat ons betreft onderbelicht gebleven in de discussie en het debat. Wij zijn nog steeds - na het debat van februari 2019 - gebonden aan de afname van een rekenexamen ( vanaf 2019 een Instellingsexamen).
Ik vind de onderbelichting van het mbo in het Didactief-artikel duidelijk afbreuk doen aan de kwaliteit van het stuk. Uit de aanhef lijk ik te mogen concluderen dat er meer komt…. Het zou recht doen aan ons onderwijs dat ook het mbo apart benoemd wordt in een uitgebreid artikel. Er zitten momenteel ruim 500.000 studenten op het mbo. Voorwaar een onderwijssector waar meer positieve aandacht voor mag zijn evenals voor haar generieke rekendocenten.
Kees Corbet, procescoöordinator Dienst OOA, ROC Mondriaan en één van de initiatiefnemers van het Rekenmanifest (oktober 2017).
Naschrift redactie:
Er komt inderdaad een tweede artikel, geheel gewijd aan de rekentoets in het mbo.
Nu las ik een tijdje terug een artikel in Didactief wat me toch blijft achtervolgen. Het gaat om 'kennis van de wereld is zijn opstapje' (Didactief, maart 2019 ). Ik wil daar graag een lezersvraag over stellen in de hoop dat de auteurs antwoord kunnen geven.
In het artikel schrijven de auteurs dat we voor kleuters wat dieper zouden mogen gaan en meer kennisgerichte thema’s mogen kiezen, zodat ze meer kennis van de wereld opdoen. Ik sta hier helemaal achter, maar loop er tegenaan dat ik het lastig vind om dan een goed thema te kiezen. Vanuit de woordenschattheorie wordt aangeraden om veel voorkomende woorden te kiezen om aan te leren. Juist de kinderen die extra kennis en woordenschat nodig hebben, beheersen vaak de simpelere woorden nog niet. Waar moet ik me dan op richten? Toch op de basiswoorden, maar niet schromen om dieper op onderwerpen in te gaan? Vanuit spel gekeken, wordt meestal getipt om onderwerpen dicht bij de belevingswereld te kiezen. Hoe kijken de auteurs daarnaar?
Tot slot zou ik graag ook een voorbeeld lezen van een thema dat volgens de auteurs wel geschikt is. Zo dacht ik bijvoorbeeld dat insecten wel een passend thema is, omdat dit voor veel sociaal economisch kwetsbare kinderen juist een wereld opent en veel nieuwe woorden biedt, maar toch geven de auteurs het juist als ongeschikt voorbeeld.
We gaan binnenkort de thema’s voor volgend schooljaar vaststellen, dus een goed voorbeeld zou ons daarbij heel goed kunnen helpen!
Alvast bedankt, ik hoop dat je mijn vraag zou kunnen doorsturen aan de auteurs. Ik zou er veel aan hebben! En ik denk mijn collega's ook. Tips over wat niet goed is, is stap , maar wat dan wel goed is en waarom is ook heel handig om te weten!
Eline Geus, leerkracht PO
Allereerst ben ik blij dat jullie aandacht geven aan de begaafde leerling (Didactief, april 2019).
Het onderwerp houdt mij, 55-jarige, al bezig sinds ik door de hoofdmeester getest werd, net na de herfstvakantie in de eerste klas van de lagere school. Net als veel kinderen met een IQ >130 had ik de basisschoolstof in 3 jaar kunnen verwerken. In mijn geval beperkte men zich tot één jaar versnellen. Indertijd was ik het enige, en dus ‘rare’, versnelde kind op school. Later zat ik in de brugklas met een jongetje dat ook 11 jaar was.
Mevrouw Bakx hangt de mening aan dat versnellen geen problemen geeft, en ook dat plaatsing op een reguliere school prima kan zolang de leerkracht weet te differentiëren.
Zo’n 10 jaar terug was ik voorzitter van de commissie onderwijs bij Mensa. Mensa is de vereniging voor hoogbegaafde volwassenen. Op ons platform vroegen we leden, per definitie ervaringsdeskundigen, hoe ze hun schooltijd hadden ervaren.
Alles valt of staat met de leerkracht. Daarin bleek men het volkomen eens met mevrouw Bakx.
Anders waren de geluiden over het voortdurend verkeren in een omgeving waar je gemiddeld meer dan 30 IQ-punten van verschilt, en over versnellen.
Stelt u zich voor dat een ‘normaal’ mens leeft en leert tussen zwakbegaafden, IQ <80. De manier van leren is wezenlijk anders (bij hoogbegaafden is dat top down), maar ook de humor, dat wat je opvalt in situaties. Een aantal jaren was ik mentor voor groepjes voorsprongleerlingen aan een Vrije School. Zij genoten vooral van het contact met elkaar en ik hielp ze om gevoeld verschil met klasgenoten te overbruggen. Onbegrip blijkens uitspraken als: ‘Maar juf, Hanneke doet net of ze écht de kastanjes nodig heeft om de sommen uit te rekenen.’
Ook hier was trouwens de klassenleerkracht de allesbepalende factor.
Waar het één jaar versnellen bij mij net goed ging, merkte ik toch best verschillen met mijn klasgenoten. Jarenlang was ik ‘dat kleintje’, ik was veruit de laatste die ongesteld werd, en toen ik als 17-jarige ontgroend werd aan de studentenvereniging kon ik dat niet aan. Te jong. Niet alles valt met een vooruitsnellend hoofd te bemensen.
Het versnelde jongetje viel sociaal in een veel groter gat. En datzelfde verhaal kwam op het Mensa-platform vaker voor.
Al met al pleit ik voor een poldermodel, dat erg lijkt op wat Jan Hendrikx beoogde met zijn Leonardo-scholen: niet versnellen maar verbreden, verdiepen en verrijken. Samen met ‘gewone’ leerlingen waar het kan, en apart cognitie-onderwijs.
Ik ging in 1970 naar de lagere school. Voor minderbegaafden bestonden er toen al regelingen. We mogen anno 2019 wel eens wat constructieve oplossingen instellen voor meerbegaafden.
Monique Daalhuijsen, Bussum
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven