Onderzoek

Kwart excellente leerlingen mislukt in het vo

Tekst Hans Kuyper
Gepubliceerd op 29-06-2012 Gewijzigd op 10-01-2018
Beeld Human Touch Photography
Bijna een kwart van de zogenoemd excellente leerlingen haalt het eindexamen in het vwo niet. Middelbare scholen moeten hun daarom meer aandacht geven, in plaats van ervan uitgaan dat ‘ze het toch wel redden’.

Excellente leerlingen met een Cito-score van 549 of 550 zouden zonder veel moeite in zes jaar hun vwo-diploma moeten kunnen halen. Verbazingwekkend genoeg lukt 24 procent dat niet, zo blijkt uit onderzoek van het GION op basis van gegevens van het cohort-onderzoek VOCL’99. Sommigen van hen waren voor het eindexamen gezakt, sommigen waren in een eerder leerjaar blijven zitten, en anderen waren afgestroomd naar bijvoorbeeld havo. Ook combinaties van zittenblijven en afstroom kwamen voor.

Het ministerie van Onderwijs heeft een actieplan voor excellentie ontwikkeld en gaf het GION opdracht onderzoek te doen naar de schoolloopbanen van ‘excellente’ leerlingen in het voortgezet onderwijs, dat wil zeggen de vijf procent potentieel beste leerlingen.

In het eerste leerjaar zat 2 procent van de excellente leerlingen in een klastype dat niet leidt naar het vwo. De overige 98 procent lag als het ware nog op koers. In het tweede leerjaar was dat nog 97 procent, in het derde 93 procent, in het vierde 89 procent, in het vijfde 84 procent en in het zesde 78 procent.

Sommige leerlingen hebben misschien weloverwogen gekozen voor havo in plaats van vwo, bijvoorbeeld omdat ze een kunstzinnige opleiding wilden gaan volgen. Maar in het onderzoek worden ze meegeteld als ‘mislukt’.

Risicofactoren

Er is een aantal risicofactoren dat samenhangt met het al dan niet mislukken, zoals klastype, sekse, sociaal-economische status (SES) en de persoonlijkheidsfactor Ordelijkheid. Andere factoren als motivatie en etnische achtergrond blijken geen grote rol te spelen.

Het overgrote deel van de excellente leerlingen was geplaatst in homogeen vwo of heterogeen havo/vwo. Leerlingen die begonnen in een homogene vwo-klas deden het beduidend beter dan leerlingen die waren geplaatst in een havo/vwo-brugklas. Daar waar de gemiddelde succeskans 76 procent was, blijkt die kans voor leerlingen in een vwo- klas 10 procent hoger te zijn dan voor leerlingen in een havo/vwo-klas (80 procent versus 70 procent). Op sommige scholen kwamen ook in het tweede leerjaar havo/vwo-klassen voor. Het verschil in succeskans met homogene vwo-klassen is dan nog groter (namelijk 16 procent). Helemaal dramatisch wordt het verschil in het derde leerjaar (32 procent). Zie tabel 1.

 

Tabel 1. Succeskans voor leerlingen in procenten

 

Leerjaar

klastype

1

2

3

HAVO/VWO

71

66

50

VWO

81

82

82

 

Het is duidelijk in het belang van de excellente leerlingen om in een vwo-klas te worden geplaatst. Maar het is vermoedelijk wel goed voor niet-excellente leerlingen om samen met excellente leerlingen in een havo/vwo-klas te worden geplaatst. Met andere woorden, een groepsvorm die optimaal is voor excellente leerlingen trekt een wissel op wat het gunstigst is voor andere groepen leerlingen.

Ordelijkheid

Excellente jongens blijken minder succes te hebben dan excellente meisjes (73 procent versus 80 procent). Dat jongens, zoals bekend, het minder goed doen in het voortgezet onderwijs, geldt dus ook voor de allerbesten. Als indicatie voor SES is de hoogste opleiding van de ouders genomen en hiervan is een driedeling gemaakt (laag, midden, hoog). Het succespercentage in deze drie groepen verschilt aanzienlijk (63 procent, 72 procent, 82 procent). Voor een deel komt dat doordat vooral hoog SES kinderen naar het gymnasium zijn gegaan. Er waren overigens geen verschillen tussen leerlingen op gymnasia en leerlingen in homogene vwo-klassen op bredere scholengemeenschappen.

Excellente jongens
minder succesvol
dan excellente meisjes

In het VOCL’99 onderzoek is persoonlijkheid gemeten door heel korte uitspraken voor te leggen aan leerlingen. Voor Ordelijkheid zijn dat bijvoorbeeld: ‘Ik werk graag volgens schema’ en ‘Ik doe gekke dingen’. De antwoordmogelijkheden liepen uiteen van 1 = klopt helemaal niet tot 5 = klopt precies. De antwoorden zijn omgezet naar genormeerde scores die zowel positief als negatief kunnen zijn, maar – om duidelijk te maken wat de scores hierna betekenen – de gemiddelden bij volwassenen liggen rond de 1.00. Op Ordelijkheid was het gemiddelde voor alle leerlingen – dus ook de ruim 95 procent niet excellente – in het eerste jaar 0.38, in het derde jaar 0.07 en in het vijfde jaar 0.18. Wellicht als gevolg van de voortschrijdende puberteit zijn de leerlingen zichzelf als iets minder ordelijk gaan zien. Succesvolle, excellente leerlingen scoorden gemiddeld hoger op Ordelijkheid dan niet-succesvolle (zie tabel 2).

Tabel 2. Gemiddelde Ordelijkheid voor succesvolle versus niet-succesvolle excellente leerlingen

Jaar

wel succes

geen succes

1

0.48

  0.13

3

0.20

-0.64

5

0.06

-0.41

 

Zeker in het derde jaar is er een groot verschil. Het is vooral zo dat de niet succesvolle, excellente leerlingen extra laag scoorden, en niet zozeer dat de succesvolle leerlingen extra hoog scoorden; in het vijfde jaar scoorden ze zelfs lager dan het overall gemiddelde van 0.18. Een lage score op Ordelijkheid is voor excellente leerlingen dus een risico.

Vermijd zittenblijven

Middelbare scholen kunnen meer aandacht besteden aan het allerbeste deel van hun instroom. Vaak denken scholen dat deze leerlingen ‘het toch wel redden’, maar dat geldt voor bijna een kwart van hen dus niet. Excellente leerlingen kunnen het best in een homogene eerste klas (klastype vwo) plaatsnemen. Na het eerste jaar kunnen gemengde klassen havo/vwo het best helemaal worden vermeden. Iets anders is het vermijden van zittenblijven. Het lijkt alsof sommige leerlingen ‘per ongeluk’ blijven zitten, terwijl dat eigenlijk helemaal niet zou hoeven. Excellente leerlingen hebben nog veel in reserve, ook als ze er op een ongelukkig moment, namelijk vlak voor de overgang, niet goed voorstaan. In plaats van hen gewoon te laten zitten, zouden ze de opgelopen achterstand (met voldoende begeleiding) weer kunnen inhalen in het eerst trimester van het volgende schooljaar (voorwaardelijke overgang).

Ten slotte geven de resultaten met betrekking tot Ordelijkheid zeer te denken. Onder invloed van de ideologie van het ‘Nieuwe Leren’ zijn leerlingen steeds meer aan hun lot overgelaten, vooral in de bovenbouw van het havo en vwo (het studiehuis). De resultaten in tabel 2 doen vermoeden dat een substantieel deel van de leerlingen, ook bij de allerbesten, daar gewoon nog niet aan toe is. Vandaar een pleidooi voor een beter gestructureerd onderwijs in het studiehuis. Als dat bevorderlijk is voor de excellente leerlingen, zal het dat zeker ook zijn voor hun iets minder getalenteerde klasgenoten.

H. Kuyper & M. P. C. van der Werf, Excellente leerlingen in het voortgezet onderwijs. Schoolloopbanen, risicofactoren en keuzen. Groningen, GION 2012.

Dit artikel verscheen in Didactief, juni 2012

Click here to revoke the Cookie consent