Onderwijsstelsels verschillen per land. Waar het ene land bijvoorbeeld voor middelbare scholieren veel variatie in onderwijsniveaus biedt (zoals in Nederland), daar heeft het andere land voor deze groep maar één of een paar schooltypes (zoals in de Verenigde Staten). In hoeverre maakt dit soort systeemkenmerken uit voor de vervulling van een van de belangrijkste functies van het onderwijs: het voorbereiden van leerlingen op de arbeidsmarkt?
Deze vraag – naar de zogenoemde allocatiefunctie van het onderwijs – heb ik de afgelopen jaren proberen te beantwoorden binnen het onderzoeksproject Educational Systems and Central Functions of Education, een samenwerking tussen sociologen, economen en onderwijskundigen van de Universiteit van Amsterdam, de Universiteit Maastricht en de Erasmus Universiteit Rotterdam.
We voerden onder meer een grote internationale studie uit naar arbeidsmarktplaatsing, waarbij we arbeidsmarktgegevens van zo’n 31 duizend lager en middelbaar opgeleide schoolverlaters uit twintig Europese landen analyseerden. Daarbij wilden we weten of deze mensen een baan konden vinden in de richting en op het niveau waarvoor ze waren opgeleid.
Variatie in onderwijsniveaus = betere aansluiting op de arbeidsmarkt
En wat blijkt? In landen met een sterk ‘gestratificeerd’ systeem, een systeem waarin scholieren op verschillende niveaus onderwijs kunnen volgen, verloopt de allocatie van schoolverlaters beter dan landen waar het onderwijs veel minder gedifferentieerd is.
Maar gestratificeerde systemen kennen nogal wat kritiek: ze zouden ongelijkheden in de hand werken en sociale integratie tegengaan. Voor de arbeidsmarktallocatie lijkt stratificatie echter uiterst belangrijk te zijn. Onze analyses laten zien dat in landen waar het aantal verschillende opleidingsniveaus in een onderwijssysteem groter is, schoolverlaters een betere kans hebben om een baan te vinden op het niveau waarvoor ze hebben geleerd.
Dat heeft waarschijnlijk te maken met de signaalfunctie van diploma’s: meer differentiatie maakt een fijner onderscheid tussen afgestudeerden van verschillende onderwijsniveaus mogelijk. Werkgevers zijn daardoor beter in staat geschikte kandidaten te selecteren, en kunnen bijvoorbeeld vacatures aanpassen aan het benodigde niveau. Werkzoekenden zijn vervolgens weer beter in staat banen op hun niveau te zoeken.
Onze analyses onderstrepen het enorme belang van een goed functionerend beroepsonderwijs. Middelbaar en lager opgeleiden die beroepsonderwijs hebben genoten, zijn beter in staat een geschikte baan te vinden dan mensen die algemeen vormend onderwijs hebben genoten.
Maar de mate waarin dat zo is, blijkt sterk afhankelijk van de omvang van het beroepsonderwijs binnen het totale onderwijsaanbod en van de wijze waarop het is ingericht. Zo is het voordeel van beroepsopgeleiden kleiner in landen waar het onderwijs een sterkere mate van beroepsgerichtheid kent, zoals in Tsjechië. Dat lijkt contra-intuïtief, maar dat is het niet. In dergelijke systemen heeft een veel groter aandeel van de schoolverlaters een beroepsopleiding genoten, en door sterke concurrentie lukt het niet al deze mensen werk te laten vinden op hun niveau of in hun studierichting. Zij wijken dan uit naar banen onder hun niveau, of accepteren banen buiten de sector waarin ze zijn opgeleid.
Die tendensen kunnen overheden tegengaan door het beroepsonderwijs verstandiger in te richten. Zo blijkt uit ons onderzoek dat beroepsopgeleiden het relatief beter doen in landen waarin het onderwijs nadrukkelijker gekoppeld is aan de praktijk en waar de banden tussen het bedrijfsleven en het onderwijs sterker zijn. Zo weten landen als Duitsland, Nederland en Oostenrijk een relatief goede arbeidsmarktallocatie van beroepsopgeleiden te bereiken, ondanks de grote omvang van hun beroepsonderwijs.
Daarnaast hebben wij onderzocht of standaardisatie van curricula of eindexamens van invloed is op de kans dat leerlingen een baan vinden op hun niveau en in hun opleidingsrichting. De gedachte is wederom dat diploma’s een signaal geven over wat mensen kunnen en kennen, en dat dat signaal beter werkt naarmate de curricula en toetsing sterker gestandaardiseerd zijn.
Voor deze redenering vinden we onder lager en middelbaar opgeleide schoolverlaters geen overtuigend bewijs. Hoe dat precies komt, weten we nog niet. We zijn bezig dat verder uit te zoeken.
Uit een vervolgstudie blijkt dat de arbeidsmarktplaatsing van werknemers beter is naarmate hun onderwijsdiploma’s betrouwbaarder informatie geven over hun werkelijke vaardigheden. Aan de hand van simulaties hebben we kunnen aantonen dat deze betere allocatie leidt tot een hogere productiviteit van werknemers, bedrijven en economieën. Die vervolgstudie, die wij nog dit jaar hopen te publiceren, kan belangrijke extra informatie leveren over de waarde van een betrouwbaar kwalificatiesysteem.
We hebben ook bestudeerd of onderwijssystemen van invloed zijn op de arbeidsmarktsuccessen van migranten. Dat programma, dat we uitvoeren met onderzoekers van Harvard University in de VS, loopt nog.
We richten ons op taal- en rekenvaardigheden, die cruciaal zijn voor de arbeidsmarkt- en sociale integratie van volwassen immigranten. De voorlopige resultaten suggereren dat eerste-generatie-migranten betere generieke vaardigheden hebben in landen waarin het onderwijssysteem meer is toegespitst op de specifieke eisen van scholieren met een migratieachtergrond.
Onze studies bevestigen dat de inrichting van een onderwijssysteem een belangrijke rol speelt in de wijze waarop mensen hun weg vinden op de arbeidsmarkt. Maar er zijn grenzen aan wat het onderwijs vermag. Immers, zelfs in hoog-gestratificeerde systemen zijn er mensen die geen werk kunnen vinden op het niveau waarop ze hebben geleerd. Sommigen komen uiteindelijk boven hun niveau terecht, anderen eronder.
Die mismatches hebben deels te maken met verschillen in vaardigheid: niet alle hbo’ers zijn even vaardig, en het zijn vooral de minder vaardige hbo’ers die uiteindelijk een baan op mbo-niveau accepteren.
Het onderwijssysteem kan vooral verschil maken in de eerste jaren nadat mensen het onderwijs hebben verlaten. Op de lange termijn lijkt de wijze waarop de arbeidsmarkt gereguleerd wordt, belangrijker te zijn.
Opsteker voor Bussemaker
Een sterk beroepsgericht onderwijsstelsel is geen garantie dat beroepsopgeleiden een geschikte baan vinden. Richt het beroepsonderwijs verstandig in. Beroepsopgeleiden blijken het relatief beter te doen in landen waar het odnerwijs nadrukkelijk gekoppeld is aan de praktijk en waar de banden tussen het bedrijfsleven en het odnerwijs sterker zijn. Landen als Duitsland, Nederland en Oostenrijk weten een relatief goede arbeitsmarktallocatie van beroepsopgeleiden te berieken, ondanks de grote omvang van hun beroepsonderwijs.
Dit artikel is verschenen in Didactief, maart 2015.
1 Bij twijfel: opwaarts!
2 'Vroege' leerling dupe van Nederlands selectiesysteem
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven