‘Jongens hebben minder gunstige schoolloopbanen dan meiden. Dat begint in het voortgezet onderwijs en is ook zichtbaar in het vervolgonderwijs: ze vallen vaker uit, blijven vaker zitten en stromen door naar lagere niveaus.’ Dat constateert de Onderwijsraad (2020) in Een verkenning van sekseverschillen in het onderwijs. Velen spreken van ‘een jongensprobleem’ in het onderwijs.
Na een kleinschalig onderzoek bij ons op school, het Zwijsen College in Veghel, hebben wij moeten constateren dat jongens ook bij ons cijfermatig minder goed scoren dan meisjes. In ‘Jongens zijn het, maar aardige jongens’ (2019) vroegen wij ons af of dit cijfermatig achterblijven van jongens ten opzichte van meisjes daadwerkelijk als jongensprobleem moet worden betiteld en gingen wij in literatuur op zoek naar mogelijke oorzaken. Onderzoekers noemen zaken als gameverslaving van jongens maar ook feminisering van het onderwijs. Eensluidende conclusies zijn er niet.
Wij vroegen ons daarom af: wat vinden jongens zelf eigenlijk van de verschillende door experts genoemde oorzaken van een ‘jongensprobleem’?
Wij hebben zestien mannelijke leerlingen uit havo 5 en vwo 5 gevraagd om in twee groepen deel te nemen aan een focusgroepgesprek aan de hand van een aantal stellingen. Wat blijkt? Volgens ons leggen de jongens een flink aantal keer precies de vinger op de zere plek.
‘Goede cijfers vinden we niet echt een beloning, we hebben veel liever een positieve benadering.’
Op de stelling ‘School kan niets doen om mij gemotiveerder te krijgen’ volgde in beide groepen een korte, doodse stilte waarna de jongens concludeerden dat zij nauwelijks gedreven worden door het behalen van goede cijfers. Wanneer een docent een hoog cijfer uitdeelt, zien ze dat ook lang niet altijd als een beloning. Ze hechten veel meer waarde aan een positieve benadering middels een compliment en aan het gevoel dat ze serieus worden genomen als persoon. Als een docent een proefwerk teruggeeft waar een prachtig cijfer op pronkt, willen jongens nog steeds van de docent bevestigd hebben dat ze het goed gedaan hebben.
In het verlengde hiervan geven ze aan dat straffen maar zelden een positief effect heeft op hun motivatie. Al merkte een vwo-leerling op dat straffen wellicht wel een positief effect kan hebben op zijn resultaat (maar zeker niet op zijn motivatie). In theorie niets nieuws onder de zon en bovendien iets dat ook voor meisjes geldt, maar dat maakt het des te opmerkelijker dat jongens dit benadrukken. Ze lijken te ervaren dat docenten, mede omdat ze met jongens te maken hebben, sneller de escalatieladder bestijgen, in plaats van te kijken naar de mogelijkheden voor samenwerking en hulp uit het samen-segment van de Roos van Leary (Créton & Wubbels, 1984), zoals het tonen van sympathie (Ediger, 2001) of het aanknopen van niet-schoolgerelateerde gesprekken (Brophy & Good, 1984). De jongens op het Zwijsen College spreken van een ‘jongens-stempel’ die eigenlijk het ‘jongensprobleem’ in stand houdt. Als een jongen laag scoort, wordt in hun ogen al snel aangenomen dat hij niets gedaan heeft, omdat het om een jongen gaat. Dit stigma werkt enorm demotiverend.
‘Als een leraar als een robot voor de klas staat, maakt het echt niet uit of het een man of een vrouw is…’
Veruit de meest interessante discussies ontstonden bij het bespreken van de stelling ‘Mannelijke docenten motiveren mij meer dan vrouwelijke docenten’. Zowel de vwo- als de havo-leerlingen knikten in eerste instantie instemmend en waren het volledig met de, bewust controversiële, stelling eens. Bij beide groepen nam toen een jongen het woord die aan de hand van een praktijkvoorbeeld de stelling grotendeels ontkrachtte. Want ook mevrouw … bleek te motiveren en meneer … juist bepaald niet. Zo verlegden deze twee jongens de discussie naar eigenschappen die, in hun ogen, motiverende docenten hebben. Ze gaven wel aan dat mannelijke docenten over het algemeen meer geduld en begrip voor jongens kunnen opbrengen en dat ze wat ‘losser’ zijn, maar zeiden ook dat er voldoende voorbeelden zijn van vrouwelijke docenten die op vergelijkbare wijze in hun vak staan.
Tot slot gaven de jongens aan dat de persoonlijke aandacht van de docent vrijwel altijd de oorzaak is van een verhoogde motivatie; bij een docent die ze dat kan geven, maakt het niets uit of het een man of vrouw betreft.
Regelmatig kwam het onderwerp ‘zelfoverschatting’ direct of zijdelings ter sprake. De jongens concludeerden dat ze daar wat betreft cijfers met enige regelmaat de negatieve consequenties van ondervinden en dat meisjes zichzelf kennelijk beter inschatten. Vanzelfsprekend kleven er, zeker in bepaalde beroepen, ook voordelen aan een bepaalde bravoure en de bereidheid risico’s te nemen. Toch zou het raadzaam kunnen zijn wanneer jongens hierin wat meer begeleiding krijgen om zichzelf beter te leren inschatten. Kennelijk heeft het aloude ‘Denk maar niet dat je volgend jaar met even weinig inspanning over gaat!’ aan effect ingeboet, als het ooit al tot het gewenste resultaat heeft geleid.
Focussen op de relatie met jongens en individuele aandacht is dus voor docenten een cruciaal aandachtspunt, of er nu een man of een vrouw voor de klas staat. Een wat lossere houding van een docent blijkt voor veel jongens goed te werken. Dit wil niet zeggen dat ‘anything goes’ en alles maar ok is, maar het vraagt wel om wat meer begrip voor de situatie waarin jongens zich in een bepaalde fase van hun leven bevinden. Jongens hebben behoefte aan een minder rigide docent voor de klas die kiest voor een menselijke insteek en ruimte laat voor plezier in de klas.
Tot slot blijkt dat het bestempelen van de situatie van jongens op school als ‘probleem’ het ‘jongensprobleem’ in stand houdt. Dit stempel ervaren jongens als zeer negatief. Ze stellen zelfs dat ze naar dit beeld gaan handelen. Het lijkt een voorbeeld van het Thomas-theorema: het bestempelen als probleem zorgt ervoor dat iets een probleem wordt en blijft.
Het lijkt ons goed niet meer over een ‘jongensprobleem’ te spreken in het onderwijs. Jongens hebben het inderdaad soms moeilijk op school. Zij hebben op sommige gebieden behoefte aan ondersteuning en het is aan ons als docenten om inzicht te krijgen in deze behoeften en naar dit inzicht te handelen.
Wat jongens nodig lijken te hebben is persoonlijke aandacht en niet een stempel ‘moeilijke leerling’ op het voorhoofd. Eigenlijk is dat niet gek. Investeren in de relatie met je leerlingen is voor een docent sowieso waardevol, het helpt je het leerproces te bevorderen, ongeacht het geslacht van de leerlingen. Wellicht blijkt dan wederom, zoals Nescio lang geleden al schreef, dat het inderdaad jongens zijn, maar aardige jongens. Aardige docenten kunnen ervoor zorgen dat onze ‘Koekebakkers’ (uit Titaantjes, van Nescio) van een stempelvrije middelbare school kunnen genieten.
Literatuur
|
Meer Didactief-artikelen lezen? Trakteer jezelf op een online abonnement voor slechts €24,50: maar liefst tien edities per jaar en toegang tot ons archief vanaf 2003.
Een ingekorte versie van dit artikel verscheen in Didactief, september 2021.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven