Ilias El Hadioui, socioloog aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam, doet promotieonderzoek onder Rotterdamse schoolgaande jongeren naar de relatie tussen sociale uitsluiting en identificatie. Een jaar lang liep hij rond op dertien scholen (twaalf mbo’s en een middelbare school) en enquêteerde hij 2600 jongeren. Zijn conclusie? Het gaat niet om etniciteit, maar om grootstedelijke jeugdculturen. ‘Ik zag signalen van individualisering, anonimisering en multiculturalisering die specifiek zijn voor een grootstedelijke context of dat nu in Rotterdam is, Amsterdam of New York. Bij jongeren zie je dat extra heftig. Ze zoeken hun identiteit. Er is geen gevestigde groep in die grote steden, dus zij krijgen minder vaak een identiteit aangereikt. Jongeren die in onze ogen allemaal Marokkaans of Antilliaans lijken, verschillen in taal, locaties, ambities, gewoonten. Alleen al tussen Rotterdam en Amsterdam bestaan grote verschillen.’
Kenmerkend voor jeugdculturen in de grote steden is de masculiene straatcultuur, zoals El Hadioui het noemt. Eer en respect zijn belangrijk, grof taalgebruik is stoer, net als rapmuziek en fastfood, de vrouw is vooral een lustobject. Behoeften dienen snel bevredigd te worden, geld snel en makkelijk verdiend. ‘Het is een systeem van normen en waarden dat niet strookt met die in het feminiene Nederlandse onderwijs. Feminien bedoel ik hier in de sociologische betekenis van soft: leerlingen moeten werken aan zelfexpressie, zelfreflectie, zelfstudie, zelfontplooiing. We moeten ons realiseren dat die cultuur van zelfexpressie geen universele houding is, maar typisch iets van een autochtone middenklasse. Jongeren die vanuit een grootstedelijke straatcultuur komen, weten daar soms geen weg mee, ze weten zich geen houding te geven en gaan overlast veroorzaken.´
El Hadioui zou graag willen dat binnen het onderwijs een fundamenteel debat wordt gevoerd over de inrichting ervan. ‘Deze jongens spelen een uitwedstrijd in ons onderwijs, ze staan automatisch op achterstand. Maar omdat zo’n hervorming natuurlijk niet aan de orde is, moeten we proberen noodverbanden aan te leggen.’ Er is geen alternatief. In de Amsterdamse Diamantbuurt bijvoorbeeld is 95 procent van de kinderen van Marokkaans-Nederlandse afkomst. Zij laten zich niet wegredeneren. Ook niet door Geert Wilders.
Hoe zien de noodverbanden van El Hadioui eruit? ‘Allereerst pleit ik voor een mentale switch. Docenten moeten met elkaar praten over de situatie. Als zij ervan overtuigd zijn dat het aan de etniciteit ligt, dan zitten ze verkeerd. Het gaat echt over jeugdcultuur in een stedelijke context. Als je dat niet begrijpt, is de rest lastig te begrijpen. Daar begint en eindigt alles mee.’
‘Ten tweede moet er een praktische switch komen, er moet een soort spelgevoel ontstaan tussen docenten en leerlingen. Nu kiezen scholen soms voor laisser faire van de straatcultuur (rapwedstrijden bij Nederlands), maar dat ondermijnt uiteindelijk de schoolcultuur. Een rapwedstrijd zien deze jongeren als een erkenning van hun lifestyle en hun wereldbeeld. Als ze die lijn doortrekken naar de volgende les, worden ze daarvoor gestraft: dan moeten ze weer met respect tegenover een vrouwelijke docent zitten en vooral geen straattaal bezigen. Niet alle leerlingen kunnen die switch maken. Zo’n switch is voor suburbane middenklasse kinderen een goede grap, voor kinderen uit een straatcultuur beslist niet.’
Een rapwedstrijd zien straatjongeren als
erkenning van hun lifestyle: niet doen!
‘Andere scholen kiezen voor zero tolerance, maar dat staat pedagogische interactie in de weg. Tuurlijk helpt het wel: geen ipod en mobieltje in de les. En wat Bowen Paulle zegt (zie pagina 13) over rust, reinheid en regelmaat, onderschrijf ik zeker. Structuur is heel belangrijk voor deze jongens. Maar spelgevoel is essentieel.´ Hij legt uit: ´Binnen een straatcultuur wordt hiërarchie alleen geaccepteerd als het functioneel is. De hiërarchie van een school ervaart zo’n jongere als vernederend. Je kunt dat ombuigen door echt contact te maken. Dus in een situatie die je afkeurt, bijvoorbeeld harde muziek, niet zeggen: “Vind je dat normaal of zo?!!” Dat is sfeerbepalend en vernederend. Beter is het te zeggen: “Ik begin nu met de les en het stoort de anderen. Zou je het af willen zetten? ” Dan is er niks aan de hand. Zie het als een spel, dat werkt.’
Een van de eersten die in Nederland schreef dat etniciteit benoemen niet helpt, integendeel, was Jan Dirk de Jong. Hij promoveerde in 2007 op een onderzoek naar Marokkaans-Nederlandse jongens in Amsterdam-West. Zijn proefschrift ‘Kapot moeilijk’ deed veel stof opwaaien omdat hij afrekende met bijna algemeen aanvaarde culturele verklaringen voor het gedrag van deze jongens. Marokkaanse jongens, schreef hij, zijn inderdaad zichtbaar anders op straat. Maar hun gedrag heeft niks te maken met hun voorouders in het Rifgebergte of met de islam. Het volgt logisch uit een combinatie van armoede in probleembuurten, straatcultuur in de grote steden en specifieke verhoudingen tussen bevolkingsgroepen in Nederland. Deze jongens zoeken erkenning, vertier en veiligheid bij elkaar. ‘Door hun gedrag als typisch Marokkaans te labellen versterk je juist groepsdynamische processen. Ze trekken meer naar elkaar toe, gaan zich agressiever gedragen. Voor die jongens wordt het een geuzennaam.’ Noem ze kut-Marokkanen, om met Rob Oudkerk te spreken, en ze gaan zich zo gedragen.
Noem ze kut-Marokkanen en ze gaan zich zo gedragen
Docenten die geconfronteerd worden met dit soort jongens, moeten dus allereerst gaan discrimineren, aldus De Jong. ‘Onderscheid de mocro’s, de stoere gangleaders die er ook zijn en die echt een probleem kunnen vormen, van de rest: gewone jongeren.’
Maar wat moet je dan met die mocro’s? De Jong: ‘Aan de ene kant wil je dat jongeren zich niet misdragen en wil je keihard optreden, maar door dat te doen, ga je mee in de straatcultuur die je juist ongewenst vindt: dreigen, boos worden. Het is beter een voorbeeldrol van redelijkheid te spelen, maar dat is heel moeilijk. En aan de andere kant, Achmed Marcouch heeft wel een beetje gelijk.´ Deze oud-politieagent en momenteel Tweede-Kamerlid PvdA zegt: je moet die mocro´s vernederen in de ogen van de anderen, zodat die denken: laat ik maar niet doen wat zij doen. De Jong: ‘Maar het kan averechts werken als de hele groep zich vervolgens conformeert aan de vernederde en zich tegen je keert.’
Als socioloog heeft De Jong gemakkelijk praten, dat realiseert hij zich goed. ‘Op school is het lastig, want er is altijd een wij-zij-verhouding, docent en leerling staan tegenover elkaar. Maar als de grootste mond ook de meeste status heeft, heb je als docent een probleem. Wat je wel kunt doen is die versterkende factoren wegnemen. Haal de angel uit het conflict door niet steeds te zeggen “de Marokkanen, de Marokkanen”.’
Mercedes Benz
Hervorm het curriculum van binnenuit voor jongeren uit een straatcultuur. Dat is geen concessie, maar een verleidingstechniek. Een les over de Hoogovens is saai, bij een les over een luxe Mercedes Benz-auto springen ze op: interessant. Het is allebei techniek. Maak kortom gebruik van hun interesse. Ook zo iets: jongeren houden van freestyle, de debatwedstrijd Het Lagerhuis past daar prima in.
No battle
Docenten zeggen vaak: ‘Dat doe je thuis bij je moeder toch ook niet!?! In Nederland heel gewoon, maar binnen de straatcultuur betekent dat: je hebt het over mijn moeder! Dat draagt niet bij aan beter onderwijs en het vertroebelt de verhoudingen. Vraag een leerling in plaats daarvan: Wil jij opdracht 2 even doen? Je betrekt hem op die manier bij de schoolcultuur en knijpt de bloedtoevoer af voor de battle (de manier om aandacht te vragen op straat!) die hij misschien in zijn geheime agenda heeft staan.
Ook mocro’s hebben een moeder, ze zijn eens klein geweest. Deskundigen vinden het zinvol om het basisonderwijs op islamitische grondslag te versterken, bestuurlijk en onderwijskundig, zodat de leerlingen meer leren en toekomstige mocro’s beter hun plaats vinden. Boudewijn van Velzen, senior consultant bij het APS, is betrokken bij het project Kwaliteit Islamitisch Onderwijs (KIO) dat de koepel van islamitische scholen helpt aangesloten scholen te verbeteren. En etniciteit was niet belangrijk?!?
‘Wat De Jong en El Hadioui zeggen is de ene waarheid. Maar er is ook een andere kant. Het is van belang dat leerkrachten, ouders en leerlingen zich thuis voelen op de basisschool en dat er een waardensysteem heerst dat zij herkennen. Als een jongen van elf jaar in groep 7 zich misdraagt, kan een gesprek tussen een Nederlandse leerkracht en een Marokkaanse moeder moeilijk zijn. Maar een juf met hetzelfde islamitische waardensysteem als die moeder kan dingen zeggen die anderen niet kunnen zeggen. En tegelijkertijd kan zij uitstralen: je zult je moeten aanpassen.’
Tot hoever dan wel?
‘Zo’n school kan het gesprek daarover gemakkelijker aangaan, maar wel vanuit het besef dat scholen in Nederland allemaal Nederlandse scholen zijn. Nu zitten partijen vast in hun vooroordelen, en dat is jammer, want daarmee help je het identificatieproces niet verder. Dat geldt trouwens ook voor autochtone Nederlanders: wij zullen moeten leren ons te identificeren met een omgeving waarin veel Marokkaanse Nederlanders rondlopen.’
Maakt Van Velzen nu niet-islamitische basisscholen medeverantwoordelijk voor de mocro’s die ontsporen? Hebben zij gefaald?
‘We hebben met z’n allen zitten slapen, denk ik. Op sommige scholen is in vijftien jaar niemand bij een docent in de klas geweest. Kritische feedback kent hij niet. Als je dan eens binnenstapt, zie je: een mooie les hoor, maar wel vijftien jaar geleden ontworpen. Heb je als leerkracht gemerkt dat de leerlingenpopulatie inmiddels behoorlijk is veranderd?’
Barbara Overeem geeft al elf jaar les op een vmbo onderbouw in Rotterdam. Wat voor leerlingen heeft zij?
‘Ze komen veelal uit arme, allochtone (eenouder)gezinnen uit achterstandswijken uit Rotterdam-Noord als Crooswijk; een derde is van Marokkaans-Nederlandse afkomst. Toen de problemen twee jaar geleden de spuigaten uitliepen, hebben we gezegd: stop, wat voor school willen we zijn? We hebben de intake drastisch verbeterd en besloten cluster-4 kinderen (met gediagnosticeerde gedragsstoornis) voortaan te weigeren. We selecteren nu strenger aan de poort. We zijn nu eenmaal niet gespecialiseerd in dit soort specifieke zorg.’
Hoe ziet die intake er uit?
‘Kinderen die zich aanmelden, moeten een IQ-test (meestal uit de NIO) doen, een Nederlandse persoonlijkheidsvragenlijst (npv-j) maken, een drempelonderzoek of Cito doen. De Cito-score moeten ze inleveren. En ze worden gevolgd op de intake-dag tijdens handvaardigheid en gym. Kinderen van wie uit de npv-j blijkt dat ze recalcitrant en dominant zijn, beoordelen we extra zorgvuldig, want daar zijn we niet happig op. Redo’s of leerlingen met een dergelijk profiel zorgen nu eenmaal vaak voor problemen.
Wat is Overeems grootste probleem?
‘Waar ik last van heb is straatcultuur, dat ze niet met twee woorden spreken, veel stoeien, korte lontjes, grof taalgebruik, pikorde. De grootste bek is gewoon de baas. Vandaag nog is Mo (13 jaar) de klas uitgelopen. Zijn vader en moeder liggen in scheiding en hij moest naar de rechtbank. Omdat een klasgenoot iets zei over zijn kapsel, flipte hij. Iets kleins ontaardt in iets groots, omdat veel van die kinderen constant onder spanning staan. Ze zijn of te beschermd opgevoed (de Marokkaanse prinsjes die van thuis niet zo hoeven te presteren), of ze zijn volledig losgeslagen omdat ze geen opvoeding hebben gehad.’
Grootste probleem zijn dus de ouders?
‘Wij denken liever in oplossingen: leerlingmediation, focus op leerprestaties en betrokkenheid. Van de steun van ouders moet je het in de meeste gevallen niet hebben. Ze wisselen drie keer per maand van mobiel nummer en zijn onbereikbaar. Ze gaan om zes uur ’s ochtends de deur uit, komen ’s middags om drie weer thuis en vertrekken een uur later naar hun tweede baan. Als ze wel thuis zijn, spreken ze vaak slecht Nederlands en laten ze de opvoeding óp school, áan de school. Deze kinderen zoeken veiligheid. Wat ze nodig hebben, is dat een docent er voor hen is. Maar het is kwetsbaar. Want als één collega op school hun vertrouwen beschaamt, kan het hele team opnieuw beginnen.’
Gearge van de Berg geeft Nederlands op dezelfde vmbo als Overeem en heeft op vier scholen onderzocht wat leerlingen belangrijk vinden aan een docent. Wat betekent: er zijn voor een leerling?
‘In de onderbouw willen ze allemaal met stip dat een docent naar ze luistert, ze serieus neemt. In de bovenbouw gaat het er veel meer om dat iemand goed lesgeeft.’
Maar wat betekent dat in een klas met mocro´s en jongeren uit de straatcultuur?
‘Echt contact maken, ook in de les. Dus als een leerling iets niet snapt, niet zeggen: “kijk drie pagina´s terug, in je boek, let eens op.” Maar concreet hulp aanbieden: “lees die passage op pagina x en als je het niet snapt, kom je even bij mij.” Wees zichtbaar aanwezig, in de gang, in de kantine. Blijf bij de feiten als er iets fout gaat. En confronteer ze daarmee. Dus ga niet op de persoon spelen, maar houdt het bij correctie op gedrag. En soms moet je inderdaad via eer bij eerlijkheid komen.’
Dat klinkt cryptisch?
‘Soms zit er wel frictie tussen die twee bij jongeren uit een Arabische cultuur. Dus als je echt wilt praten, neem ze apart. Voor het front van de klas gaat het niet lukken.’
Dit artikel verscheen in Didactief, december 2010.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven