Uit onderzoek weten we dat twee strategieën bijzonder effectief zijn bij het opdoen van nieuwe kennis: het spreiden van leermomenten en het ophalen van kennis uit het geheugen. Wil je leerlingen bijvoorbeeld iets nieuws leren, prop dan niet alle instructie in één of twee sessies, maar spreid de instructie over de tijd. En wil je ze laten oefenen met nieuwe kennis, vraag ze dan niet om de informatie nog eens te lezen, maar laat ze antwoorden geven op (zelfbedachte) vragen. Wij konden in eerder onderzoek het nut van deze strategieën voor het woordenschatonderwijs al aantonen. Maar werken de strategieën ook bij kleuters en bij het aanleren van schooltaal?
Een studie onder ruim honderd Rotterdamse kleuters toont aan dat het uit het hoofd benoemen van een plaatje beter werkt dan het plaatje en het woord nog eens samen te laten zien. Het werkt ook beter dan de methode die de zeven deelnemende leerkrachten gewoonlijk gebruiken in de klas, zoals leerlingen het nieuwe woord aan elkaar laten uitleggen of een memoryspel doen met afbeeldingen van de woorden.
In een studie met schooltaalwoorden leerden 84 kinderen uit groepen 4 en 5 woorden als ‘aankondigen’ en ‘poging’. Tijdens de oefeningen moesten de leerlingen bijvoorbeeld het nieuwe woord in een zin invullen (‘De presentator … het programma …’), zelf zinnen maken met de woorden of een synoniem voor het woord kiezen uit vier opties. Het spreiden van deze oefeningen over tien dagen werkte beter dan oefenen op twee achtereenvolgende dagen.
Nieuw was dat leerkrachten zelf de lessen gaven. Dat klinkt misschien vanzelfsprekend, maar in het gros van de studies naar deze leerstrategieën worden kinderen (of volwassenen) onder zeer gecontroleerde omstandigheden achter een computerscherm getest. Wij wilden graag weten of het positieve effect ook standhoudt in een complexe, maar representatieve klassensituatie.
Methodes houden niet altijd rekening met deze principes, dus bedenk zelf wanneer en hoe je met de nieuwe stof aan de slag gaat. Leerlingen zullen de stof beter onthouden als je het in kleine brokjes over meer dagen aanbiedt en als je ze actief de stof laat ophalen uit het geheugen. Voor dit laatste is het essentieel dat je geen oefeningen gebruikt waarbij de nieuwe kennis al gegeven is, zoals overschrijfoefeningen of meerkeuzevragen. Je moet juist (invul)oefeningen gebruiken waarin leerlingen de stof kunnen ophalen (‘De … is een vogel die houdt van glimmende dingen’).
Gino Camp en Nicole Goossens, ‘Schooltaal en woordenschat in taalonderwijs op de basisschool’. Open Universiteit/NRO, 2016
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven