Onderzoek

Getallentaal

Tekst Bea Ros
Gepubliceerd op 03-06-2013 Gewijzigd op 21-06-2017
Kinderen met een taalachterstand hebben ook problemen met rekenen. De Nijmeegse orthopedagoog Tijs Kleemans toonde dit aan bij kinderen uit groep 2 tot en met 4.  

Uit eerder onderzoek was al bekend dat ons brein voor taal- en rekentaken dezelfde gebieden aanspreekt. Dat speelt kinderen ook parten bij het leren rekenen. Kleuters ontwikkelen getalbegrip: ze kunnen tellen, snappen begrippen als groter-kleiner en kunnen bijvoorbeeld aanwijzen waar de 5 op een getallenlijn van 1 tot 20 ongeveer moet staan. In groep 3 en 4 leren ze vervolgens optellen en aftrekken tot 10 en 20.
Om te kijken of taal deze numerieke ontwikkeling beïnvloedt, vergeleek Kleemans drie groepen: kinderen met een normale taalontwikkeling, tweede taalleerders met een taalachterstand en kinderen met ernstige spraak- en/of taalmoeilijkheden (ESM) uit het speciaal onderwijs. Zijn conclusie: hoe slechter het taalvermogen, hoe gebrekkiger het getalbegrip en hoe slechter kinderen hun sommen maken. Het automatiseren van rekenbewerkingen vindt namelijk plaats in het taaldeel in de hersenen. Alleen voor schatten geldt dat niet; op dat onderdeel presteren alle kinderen dan ook hetzelfde.

Kleemans onderzocht verder of verschillen in vroege gecijferdheid van kinderen toe te schrijven zijn aan verschillen in de thuisomgeving. Dat bleek inderdaad het geval. Hoe meer kinderen thuis met hun ouders rekenspelletjes doen – zoals telrijmpjes opzeggen, spulletjes van klein naar groot rangschikken, spelen met dobbelstenen – hoe beter hun getalbegrip en rekenvaardigheden zich ontwikkelen. Dat is te vergelijken met de invloed van voorlezen op de taalontwikkeling van kinderen. 

Tijs Kleemans, Individual variation in early numerical development: Impact of linguistic diversity and home environment. Proefschrift Radboud Universiteit 2013.

Dit artikel verscheen in Didactief, juni 2013.

Click here to revoke the Cookie consent