Een wetenschappelijke adviesgroep liep de afgelopen twee jaar mee met de ontwikkelteams van Curriculum.nu. Haar feedback werd opgenomen in de voorstellen die op 10 oktober 2019 aan minister Slob werden aangeboden. Didactief sprak met Perry den Brok, lerarenopleider aan de Wageningen Universiteit en voorzitter van de adviesgroep over deze notitie.
Begin 2019 sprak de wetenschappelijke adviesgroep publiekelijk haar zorgen uit over het ontwikkelproces. Vraag is of die zorgen nu zijn weggenomen? ‘Er ligt nu een mooie aanzet voor nieuwe vakinhoud, maar niet al onze zorgen zijn weggenomen,’ aldus Den Brok. ‘De ontwikkelteams hadden natuurlijk een erg zware opdracht en hebben van veel kanten feedback gehad op hun werk. Ze moesten moeilijke keuzes maken en dat is soms lastig gebleken. Er zit nu wel meer samenhang in de producten dan aan het begin van het traject: in verschillende leergebieden zijn bijvoorbeeld bredere vaardigheden uitgewerkt, maar er zijn ook behoorlijke verschillen tussen de ontwikkelteams. We denken dat de mogelijkheden tot samenhang nóg beter benut kunnen worden.’
Kritiek op de voorstellen half oktober was onder andere dat het curriculum nog veel te vol zit (lees bijvoorbeeld deze column van Ferry Haan: Blij met curriculum.nu, alles is economie). Den Brok: ‘De doorlopende leerlijnen zijn wel goed uitgewerkt, van begin basisonderwijs tot aan de bovenbouw van het vo, maar de vraag is inderdaad of dit voor elk onderwerp nodig en wenselijk is. Want dan wordt het wel weer heel vol. Aan de andere kant, het is lastig te beoordelen, omdat we nog niet weten hoeveel onderwijstijd er straks beschikbaar komt, hoe de kerndoelen er gaan uitzien en wat er met de examens gebeurt.’
De wetenschappelijke adviesgroep beveelt aan in de uitwerking van de voorstellen onderscheid te maken tussen kennis-, inzichts- en vaardigheidsdoelen. Ook wil ze graag helderheid over vereiste niveaus van beheersing. Den Brok: ‘Werk, met andere woorden, in het vervolgtraject de kern van een leergebied goed uit (maar timmer het programma niet helemaal dicht) en geef niveaubeschrijvingen. Om de eindniveaus voor leerlingen vast te stellen adviseren we daarbij uit te gaan van internationaal erkende referentiekaders.’
Een van de spannendste delen van het vervolgtraject zal zijn of toetsing en examinering voldoende kunnen aansluiten. ‘Wat niet in examinering belandt, verdwijnt in de lespraktijk naar de achtergrond. Toetsing bepaalt uiteindelijk wat er van een curriculumherziening terechtkomt,’ zegt Den Brok terecht. ‘Toetsing en examinering moeten het curriculum volgen, niet andersom, en er moet in de volle breedte getoetst en geëxamineerd worden. De nieuwe doelen vragen om meer kwalitatieve vormen van toetsing en examinering en om het toetsen van hogere orde vaardigheden. Dat kan waarschijnlijk niet in een centraal examen, maar past beter in een schoolexamen. Gaat dat lukken? Het risico is altijd dat examens te kennisgericht worden en dat nieuwe onderwijsdoelen in de praktijk onderbelicht blijven of zelfs wegvallen. Toetsmakers hebben nu eenmaal de neiging bepaalde soorten vaardigheden en denkactiviteiten buiten beschouwing te laten in gestandaardiseerde toetsen. Wij stellen daarom de vraag: moet het hele kerncurriculum wel getoetst worden?’
Maar de opdracht aan Curriculum.nu luidde toch juist dat er niets zou veranderen aan de toetsing? Den Brok: ‘De opdracht aan de ontwikkelteams ging inderdaad niet om toetsing maar om de inhoud. Maar als je andere doelen stelt, is het logisch dat je ook anders gaat toetsen. Als we bijvoorbeeld vakken samenvoegen of nieuwe introduceren zonder dat er meer uren bij komen, zullen vakken moeten indikken. Sommige vakverenigingen zullen dan zeggen: “Ons vak is belangrijk, daar mag niets af!” In de ogen van de adviesgroep staat de inhoud voorop, maar een van onze grootste zorgen is dat daarvan een politiek spel gemaakt wordt. Het moet duidelijk zijn dat het om één integraal geheel gaat, niet om negen leergebieden die je los van elkaar kunt zien. Benader het advies als één geheel en ga niet shoppen in de onderdelen. Want op het moment dat je er iets uithaalt, schaad je de samenhang, en daar was het nou net om te doen. Dat past ook beter bij het vervolgonderwijs van tegenwoordig: veel vakken aan universiteit, hogeschool of mbo zijn multi- of interdisciplinair.’
De wetenschappelijke adviesgroep vindt het essentieel dat er in het vervolgtraject aandacht wordt besteed aan burgerschap en digitale geletterdheid. Zij pleit voor een integrale benadering (elk leergebied doet eraan mee) met daarnaast eigen ruimte in het curriculum voor deze twee leergebieden. ‘Kijk vooral ook hoe ze dat in het buitenland doen,’ zegt Den Brok, ‘en laat in het vervolgtraject voorbeeldmateriaal maken voor scholen voor beide scenario’s, de integrale en de aparte aanpak.’
Opvallend is dat de adviesgroep een lans breekt voor persoonlijke ontwikkeling van leerlingen in het onderwijs. Ze toont zich daarmee schatplichtig aan Paul Schnabel, geestelijk vader van het allereerste advies rondom de curriculumvernieuwing. Dat werd juist vanwege de nadruk op persoonlijke ontwikkeling door sommigen weggezet als ‘het rapport vaardig, aardig en waardig’. En ook half oktober werd de ontwikkelteams in de media vaak verweten zich teveel te bemoeien met het ‘ik’ van de leerling. Voor de wetenschappelijke adviesgroep is het niettemin een belangrijk punt.
Den Brok: ‘Aandacht voor persoonlijke ontwikkeling van leerlingen is natuurlijk niet nieuw, maar volgens mij zijn we het er met elkaar in Nederland ook nog nooit over eens geworden. Anders was het al wel een meer volwaardig onderdeel van de curricula geworden. Maar het is belangrijk te bepalen waar de grenzen liggen, hoe ga je met godsdienst om in het curriculum en welke godsdienst? Wat vertel je daarover zonder dat je meteen gaat voorschrijven? Door het onderscheid tussen openbare scholen en die met een religieuze inslag is dat gewoon een heel ingewikkeld punt in Nederland.’ De adviesgroep wil er graag expliciete aandacht voor – ‘het is gewoon een belangrijk doel in onderwijs,’ zegt Den Brok - en waarschuwt voor vrijblijvendheid: ‘zorg ervoor dat persoonlijke ontwikkeling op een of andere manier zichtbaar wordt in toetsing en/of verantwoording.’ Al zijn Den Brok cum suis de eersten om toe te geven hoe lastig dat is: ‘want het betekent ook toetsen maken zonder dat het eindpunt van de ontwikkeling is voorgeschreven. Want dat zou neerkomen op staatspedagogiek, dat kan natuurlijk niet.’ Den Brok ziet wel mogelijkheden: ‘Sommige dingen kun je niet toetsen met een opstel of een toets. Gebruik daarom ook eens andere materialen in de toetsing, alles is maar schriftelijk…Hoezo kan dat ook niet met video, film, we zijn anno 2019 technologisch flink vooruit gegaan.’
Hoe ziet de adviesgroep het vervolgtraject? Wat zijn de belangrijkste hobbels? Den Brok is uitgesproken: ‘Het wordt spannend als dit omgezet moet worden naar de praktijk: toetsing, leerdoelen, eindtermen en inhoud voor bovenbouw vo vaststellen, lesmateriaal maken en lerarenopleidingen aanpassen.’ De adviesgroep suggereert klein te beginnen, met pilots waarin teams van leraren en experts samen de volgende fase ingaan. ‘Scholen moeten dan wel de ruimte krijgen om experimentele examens af te nemen en de garantie dat het traject niet halverwege wordt afgebroken.’
Den Brok: ‘De keus om leraren 100% in the lead te zetten was politiek. Zij hadden er zelf niet om gevraagd: veel leraren en schoolleiders hadden geen behoefte aan een nieuw curriculum en hebben zich nooit eigenaar of “in the lead” gevoeld. De nadruk moet nu komen te liggen op de kansen die scholen krijgen om hun eigen keuzes en invullingen te maken.’ Maar gecombineerde teams zijn essentieel voor het vervolg, zegt hij, ‘want uit onderzoek weten we dat in landen met succesvolle curriculumherziening de teams gemengd waren: leraren en experts waren samen verantwoordelijk. Wij zeggen: maak gebruik van die bevindingen en stel gemengde teams samen voor de volgende fase. Als het straks over implementatie gaat, heb je al die expertises nodig.’
Om het hele proces in goede banen te leiden, stelt de wetenschappelijke adviesgroep bovendien voor om een centrale commissie verantwoordelijk te maken voor de curriculumontwikkeling. Een regiegroep als het ware waarin ook SLO, Cito, uitgevers en lerarenopleidingen een rol krijgen.
Ten slotte is de wetenschappelijke adviesgroep voorzichtig waar het de ruimte betreft die scholen krijgen in de curriculumherziening. Den Brok: ‘Een kerncurriculum van 70% en vrij ruimte in de resterende 30%: prima, maar laat scholen wel onderbouwen hoe ze die vrije uren invullen en beargumenteren hoe ze die ruimte benutten om alle leerlingen gelijke kansen te bieden.’ De adviesgroep waarschuwt voor toenemende segregatie waarin sommige scholen de 30% zullen gebruiken om meer tijd te hebben voor het kerncurriculum, terwijl andere er juist extra inhoud in zullen stoppen.
De wetenschappelijke adviesgroep van Curriculum.nu bestaat uit Perry den Brok (voorzitter), hoogleraar Educatie en competentiestudies, Wageningen Universiteit, Susan McKenney, hoogleraar Docentprofessionalisering, schoolontwikkeling en onderwijstechnologie, Universiteit Twente, Robert-Jan Simons, emeritus hoogleraar didactiek in digitale context, Universiteit Utrecht, Jan van Tartwijk, hoogleraar Toegepaste onderwijswetenschappen, Universiteit Utrecht, Wilmad Kuiper, hoogleraar Curriculumontwikkeling met betrekking tot het bèta-onderwijs, Universiteit Utrecht. Tot 1 november 2018 maakte Sabine Severiens, hoogleraar Onderwijswetenschappen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, deel uit van de Adviesgroep.
Dit artikel is een uitgebreide versie van Drie vragen aan de wetenschappelijke adviesgroep van Curriculum.nu dat verschenen is in november 2019.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven