Recensies

Een domme vraag bestaat niet

Tekst Monique Marreveld
Gepubliceerd op 23-07-2020 Gewijzigd op 23-07-2020
Deze stelling in de kop zal iedere leraar beamen. Maar daarmee is publicatie van het Onderwijsvragenboek – dat de Onderwijsraad afgelopen december aan relaties cadeau deed – niet per se een goed idee. Te veel open deuren, hier en daar zelfs aperte onzin.

Het was hier in de feestmaand ongelezen blijven liggen, in de drukte rond ons eigen boek, Werk maken van gelijke kansen, dat 11 januari verscheen. Maar deze week lag het Onderwijsvragenboek van Claire Boonstra, Nanda Carstens en Claudette de Graaf Bierbrauwer bovenop mijn leesstapel. Van de lay-out (grote letters, een zonnig gele cover) kreeg ik een vakantiegevoel, dus waarom niet?

 

Wikipedia

Hoofdauteur Boonstra werd opgeleid als civiel ingenieur in Delft en werkte onder andere bij KPN en Unilever. Ze startte daarna haar eigen augmented reality-bedrijf Layar, om dat al snel te verlaten voor een nieuwe missie: onderwijsvernieuwing. Ze verwierf bekendheid als spreker bij TEDx Amsterdam en richtte Operation Education op, dat zich richt op change makers in onderwijs. Het is een community en academy ineen, met ANBI-status (goed doel), die leraren en leidinggevenden traint en gesprekken faciliteert, alles gericht op revolutie (of ronkender: revolutionize) in het onderwijs.

In het Onderwijsvragenboek onderzoekt Boonstra cum suis in 21 vragen de status quo in het Nederlandse onderwijs. Het format, gedicteerd door een tweewekelijks programma voor BNR Nieuwsradio waaraan Boonstra meewerkte, klinkt fris. Boonstra probeert leuke vragen te beantwoorden: waarom zijn er jaarklassen, waarom moeten leerlingen stilzitten, waarom hebben we lange zomervakanties? Wat opvalt is dat ze zich bij het onderzoek naar de antwoorden vooral beperkt tot veelal populairwetenschappelijke bronnen en digitale media. Juist omdat ze in het boek benadrukt dat ze hecht aan een wetenschappelijke onderbouwing van het onderwijssysteem, is dat opmerkelijk. Al die citaten van de Huffington Post, de Correspondent, het Nivoz en zelfs Wikipedia: dieper zijn de auteurs niet in de materie gedoken.

Veel vragen en antwoorden die het Onderwijsvragenboek behandelt, zullen voor de lezers van de wandelrubriek van Sjoerd Karsten trouwens gesneden koek zijn. De draai die Boonstra aan de onderwijsgeschiedenis geeft, is echter nieuw. En vooral de conclusie die ze eraan verbindt: het huidige onderwijssysteem is een ‘historische toevalligheid’ en ontbeert daardoor legitimiteit; het wordt tijd dat we de zaak tegen het licht houden.

Van huis uit historica verzet ik me tegen deze conclusie: Amsterdam is ook een historische toevalligheid, net als de inhoud van mijn garderobekast. Is dat een reden om Amsterdam binnen de ring op de schop te nemen of mijn garderobe te vervangen? Nee, niet per se. Een samenleving en de systemen daarbinnen groeien organisch en dat is (meestal) goed. De geschiedenis heeft juist bewezen dat een samenleving of haar onderwijssysteem niet vanaf de tekentafel in te richten is (lees Ingenieurs van de ziel, van Frank Westerman, over mooie vakantieboeken gesproken).

Tuurlijk, soms is de laag historische aangroeisels aan een schip van staat of een onderwijssysteem zo dik, dat er schoon gebikt moet worden. Maar gelukkig gebeurt dat ook van tijd tot tijd, neem bijvoorbeeld in Nederland de pilot regelluwe scholen van OCW. Álles ter discussie stellen en van onderaf opnieuw doordenken, zoals Boonstra wil, lijkt me niet nodig.

 

Zwakke scholen

Heeft Boonstra cum suis een punt als ze stelt dat het traditionele onderwijs niet wetenschappelijk onderbouwd is? Ach, helemaal uit de lucht gegrepen is het ook niet wat er op de doorsnee school gebeurt. Veel leesmethodes op de basisschool bijvoorbeeld zijn de neerslag van jarenlang wetenschappelijk onderzoek. Maar helaas, ze worden niet altijd goed gebruikt; sommige scholen kiezen ervoor om die wijsheid terzijde te leggen en het wiel opnieuw uit te vinden. De alternatieven die Boonstra aandraagt, zijn trouwens evenmin altijd wetenschappelijk gefundeerd: ze leunt vooral zwaar op good practices in den lande, scholen die het ‘anders’ doen. Deels is dat inspirerend, al zal een aantal scholen die zij aanhaalt, zich op de lange duur nog moeten bewijzen (ik noem bijvoorbeeld de School of Understanding). Deels verwijst zij naar scholen die al geruime tijd als zwak beoordeeld zijn door de inspectie. Of Boonstra zich dat realiseert, is onduidelijk. Of hoe zwaar zij daar aan tilt, als ze het wel zou weten. De inspectie is afgelopen jaren ‘vooral gericht geweest’, schrijft ze, ‘op het voorkomen van een stijging van het aantal zwakke scholen. Daardoor lag de focus op dat wat niet goed ging binnen scholen. De kracht en potentie van een school, en daarmee de kansen op groei en ontwikkeling, deden er in mindere mate toe.’ Ze gaat daarmee in ieder geval voorbij aan het feit dat de inspectie sommige scholen die het ‘anders’ doen zoals bijvoorbeeld IKC Mondomijn wél goed beoordeelt.

Soms zakt Boonstra cum suis echt door het ijs, bijvoorbeeld inzake een klassieker als ‘te lange’ zomervakanties. De uitleg die ze geeft, bevat nauwelijks onderwijsonderzoek (dat er wel is trouwens, lees bijvoorbeeld dit onderzoek naar de zomerdip 'Voorkom die zomerdip'   en 'Zomervakantie') maar verwijst naar een ver, agrarisch verleden. Inderdaad, de noodzaak kinderen te laten helpen met de oogst was ooit een belangrijke reden voor de zomervakantie. Maar Boonstra’s voornaamste argumenten om die nu in te korten en vakanties vrij te laten, klinken hilarisch: het is maatschappelijk onwenselijk dat vakanties in het hoogseizoen duur zijn en tot files leiden en vakantiehuisjes in het laagseizoen leeg staan. En heel modieus: wie de vakanties vrijgeeft, bevordert gelijke kansen, op vakanties welteverstaan, want minderbedeelde ouders krijgen dan een kans om in het laaggeprijsde laagseizoen weg te gaan. Behalve dat het laagseizoen dus niet meer zou bestaan als Boonstra’s vrije vakanties zouden worden ingevoerd. Het is een van de vele redeneringen waar Boonstra mij uiteindelijk kwijtraakt.

 

Vooringenomen

Mijn voornaamste bezwaar is dat het Onderwijsvragenboek gebaseerd is op onbewezen aannames die tien jaar geleden misschien modieus waren, maar inmiddels achterhaald. Het Nederlandse onderwijs zou zijn vormgegeven als een industrieel productieproces, met als doel – ik citeer – ‘om zo snel mogelijk, zo veel mogelijk leerlingen af te leveren met een zo hoog mogelijke score en daarmee een zo goed mogelijke economische inzetbaarheid’. Hoor ik hier een echo van Ken (‘onderwijs doodt creativiteit’) Robinson? Tuurlijk, er valt van alles af te dingen op hoe we zaken geregeld hebben in de onderwijspolder en er valt veel te verbeteren, maar dit is klinkklare onzin, een cliché en warrig denkwerk.

Het kan nog gekker overigens. Of ben ik te cynisch en nuchter voor Boonstra’s reclame voor ‘holacratie’, een organisatievorm gericht op ‘heelheid, zelfsturing/autonomie, en evolutionaire purpose’? Ze betoont zich schatplichtig aan managementgoeroes waar het onderwijs volgens mij goed buiten kan.

Vragen stellen is altijd een goed idee. Als slotzin heb ik er wel eentje: wat bezielde de Onderwijsraad om dit boek als relatiegeschenk uit te delen?

Click here to revoke the Cookie consent