Interview

De leraar en het curriculum

Tekst Eline Elzinga en Monique Marreveld
Gepubliceerd op 15-12-2020 Gewijzigd op 15-12-2020
Beeld Ed van Rijswijk
Leerplanontwikkelaar Maarten Pieters werkt aan de afronding van een promotieonderzoek naar wat natuurkundeleraren belangrijk vinden in hun vak en hoe vakvernieuwingen sinds de jaren 70 daarin weerspiegeld worden. Het levert lessen op voor curriculumvernieuwing anno 2020.

U werkte zelf als natuurkundeleraar van 1981 tot 1986. In uw onderzoek kijkt u terug op 50 jaar vernieuwingen binnen uw vakgebied. Wat zijn de grootste verworvenheden?
‘Het onderwijs is nu veel meer gericht op relevantie en toepassing dan in de jaren 60, toen ik zelf nog op school zat.  Bèta-leerlingen bijvoorbeeld haalden vroeger hoge cijfers als ze de formules en wetten maar goed toepasten. Nu leren ze ook onderzoeken, begrippen in verschillende contexten toepassen en in modellen denken.’

Uw vak is dusdanig veranderd. Toch nemen volgens sommigen vaak maar weinig leraren de essentie van een curriculumvernieuwing over. Is dat zo?
‘Dat is precies wat ik ben gaan onderzoeken, toen ik een collega leerplanontwikkelaar daar over hoorde somberen. Het leek me sterk: als ik nu in de klassen kijk, zie ik een totaal ander onderwijs dan vijftig jaar geleden. Ik ben voor het vak natuurkunde nagegaan wat de opeenvolgende commissies en projecten belangrijk vonden. Vervolgens heb ik leraren geïnterviewd met de vraag hoe zij hun lessen geven en waarom ze dat zo doen.’
 

En…had uw collega gelijk?
‘Nee, leraren brengen best veel van de oorspronkelijke ideeën van ontwikkelaars tot uitdrukking.’
 

Waar komt die somberheid van uw collega dan vandaan?
‘Hij verwees naar ervaringen uit allerlei landen, waar leraren te weinig ruimte en scholing kregen om nieuwe onderdelen in hun lessen vorm te geven. Met het argument dat “al het ontwikkelwerk nu gedaan was en het curriculum alleen nog maar ingevoerd hoefde te worden.” Maar invoering betekent nu juist dat leraren zich nieuwe onderdelen eigen maken en er hun vorm in vinden. Als ze daar geen tijd en steun bij krijgen, blijven ze inderdaad het oude doen. En ook in Nederland is er natuurlijk wel een verschil tussen het (formele) curriculum zoals dat werd bedacht door curriculumontwikkelaars en het curriculum dat de docent onderwijst. Het curriculum van de leraar is een aaneenschakeling van acties in steeds weer andere klassen. Ook bevat het formele curriculum alleen “wat”-verplichtingen, terwijl de leraar er veel “hoe” bij doet.’
 

Hebben docenten te veel vrijheid om hun eigen invulling aan het curriculum te geven?
‘Er is geen land waar leraren zo autonoom kunnen opereren als in Nederland. Maar de manier waarop docenten het curriculum vorm geven wordt door veel factoren beïnvloed: hun professionele en persoonlijke geschiedenis en de waarden en veronderstellingen die zij over hun onderwijs hebben.’
 

Spelen de eisen van het centraal eindexamen (CE) ook een rol?
‘Zeker, in de bovenbouw van het vo wordt de vrijheid van docenten in Nederland ingesnoerd door de harde structuur van het CE. Je kunt het curriculum wel op je eigen manier invullen, maar als je leerlingen hun examens niet goed maken, komt de rector langs. En ook ouders en leerlingen kijken dan mee. Daarnaast heb je te maken met “zachte” randvoorwaarden: wat wil de school, wat willen je collega’s, wat voor middelen heb je? Dat heeft allemaal invloed op het curriculum dat jij realiseert.’

Is die insnoering een bezwaar? Garandeert die juist niet dat de essentie van het vak aan bod komt?
‘Het CE toetst geen essentiëlere dingen dan het SE. Maar door de landelijke uniformiteit van het CE kan een leraar er veel minder een eigen vorm aan geven dan aan het SE. De hoge status van het CE en de gedetailleerdheid van de syllabus maken dat het CE-systeem meer beperkingen oplegt aan leraren dan de ruim geformuleerde eindtermen van het examenprogramma.’
 

'Er is geen land waar leraren zo autonoom kunnen opereren als in Nederland'

                      

Pieter Hendrikse van het College voor Toetsen en Examens zegt altijd dat het CE het curriculum volgt. Maar zegt u nu eigenlijk dat het CE deels vakinhoudelijke vernieuwing van dat curriculum in de weg heeft gestaan?
‘Het strenge CE-regiem heeft er wel toe geleid dat vakoverstijgende samenwerking tussen CE-vakken in de bovenbouw nauwelijks van de grond is gekomen, terwijl die in het formele curriculum wel voorzien was. Maar er komen geen vakoverstijgende vragen in het centraal examen. Het CE beloont ook de tijd die je als leraar steekt in bijvoorbeeld het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden minder dan in het trainen van sommen maken. Als leraren in tijdnood komen, kiezen ze dus toch vaak voor die training.’
 

Zet dat de toon bij de curriculumvernieuwing die nu bezig is?
‘In de casussen die ik heb bestudeerd, waren docenten wel betrokken bij de discussies over vernieuwing, maar die ideeën zelf kwamen steevast voort uit wetenschappelijke inzichten, didactische noties en maatschappelijke ontwikkelingen. Bij de huidige curriculumherziening zijn naast “onderwijsbobo’s” docenten in een vroeg stadium in een leidende rol betrokken. Overigens vroegen die weer advies aan vakdidactici. Ze hebben elkaar nodig. Ik hoop dat het leidt tot een formeel curriculum dat beter hanteerbaar is in de praktijk.’
 

En dat CE dan? Hoe voorkomen we dat het een remmende invloed krijgt?
‘We willen het CE heel serieus nemen, maar als iets wat je belangrijk vindt niet in het CE kan worden getoetst, dan moet het wel een serieuze plaats in het schoolexamendeel kunnen krijgen. Wat mij betreft moet het denken over het examen nu al worden meegenomen in de pilots van curriculum.nu die over de bovenbouw gaan. We moeten niet alleen nadenken over de inhoud van het curriculum, maar ook over de toetsing en over de infrastructuur waarbinnen leraren een nieuw curriculum vorm kunnen geven. Leraren hebben straks tijd en faciliteiten nodig . Alleen focussen op het zaadje is niet genoeg: je moet ook oog hebben voor de bodem waarop het zaadje valt. Anders zal een nieuw curriculum niet landen.’
 

Heeft u dan nog een tip voor scholen?
‘Van leraren hoor ik dat ze graag mee willen werken aan het realiseren van vernieuwingen, maar wel de tijd moeten krijgen om zich goed voor te bereiden en in te lezen. De school moet dat faciliteren; die uren staan ze immers niet voor de klas. Vraag ruimte en faciliteiten om samen met collega’s onderwijsvernieuwingen vorm te geven en ook om te bedenken wat je anders zou willen. Die reflectie geeft jezelf én je onderwijs een enorme boost.

 

Dit artikel verscheen in de special 'Ruimte voor eigen curriculumkeuzes' bij Didactief, december 2020. 

Click here to revoke the Cookie consent