Hoe het meestal ging: na een hartelijke begroeting (denk: zoenen of elkaar bij de schouders vatten) ratelde het gesprek voort zonder dat ik als journalist er nog echt aan te pas kwam. Ja, hen weer even op het rechte pad leiden als het te veel ging over hoe-gaat-het-met-X? En werkt-Y-hier-nog? Of ze elkaar nou een jaar of dertig jaar niet meer gezien hadden, of de leraar nog slechts vage dan wel messcherpe herinneringen aan de oud-leerling had, ze raakten niet uitgepraat, over vroeger, maar ook over nu, over hun vak, over politiek en over hoe ze in het leven staan.
Veertig ontmoetingen van meer en minder bekende Nederlanders had (organiseerde?) ik en veertig keer mocht ik constateren dat de band tussen leraar en leerling echt intens belangrijk kan zijn. En of die oud-leerling Ronald Giphart, Mei-Li Vos, Thom de Graaf, Benjamin Herman of Rene Kneyber heette, ze toonden zich allemaal schatplichtig aan die anonieme leraar van weleer.
Vaak is er sprake van een vonk van verwantschap: de leraar doceert dat ene vak waar de leerling ook warm voor loopt. Ja, he, he, makkie, hoor ik nu menigeen denken, zo kan ik ook favoriete leraar worden. Maar dan verwarren we oorzaak en gevolg. Want vaak is het zo dat juist dankzij die leraar die zo gloedvol weet te doceren over Tweede Wereldoorlog, zeventiende-eeuwse dichters of rentevoeten, er luikjes opengaan in het hoofd van de leerling.
En dus dankt hoogleraar Esther-Mirjam Sent in haar oratie haar economieleraar omdat ze dankzij hem economie is gaan studeren. Zegt Robert Vuijsje dat zijn plezier in schrijven is begonnen tijdens de lessen Nederlands, waarin hij leerde dat je ‘kunt puzzelen met taal en nadenken over hoe je iets mooier of beter kunt formuleren’. En weet saxofonist Benjamin Herman zeker dat het allemaal begonnen is toen meester Ruud in de klas op zijn saxofoon stond te toeteren.
Soms is het tegendeel waar: het vak is een horde die? alleen dankzij die ene leraar genomen kan worden. Zo lag Mei-Li Vos ’s nachts wakker van wiskunde, maar sleepte haar leraar haar langs het eindexamen. En zo genoot Faiza Oulahsen ondanks gebrek aan talent van de tekenlessen.
Er loopt door alle favo-afleveringen een didactische rode draad die nog het beste te omschrijven valt als een combinatie van achteloosheid en bevlogenheid. Achteloosheid waar het regels betreft, bevlogenheid als het om de lesstof of leerlingen gaat.
De favoriete leraren zijn wars van regels. Ze lappen Cito-scores en schooladviezen aan hun laars als ze weten: dit kind heeft het in zich – zoals de leraren van Jasper Cillissen en Mano Bouzamour deden. Ze nodigen leerlingen bij hen thuis uit, laten ze een weekendje logeren, rennen met hen over het schoolplein als de ouders weer eens te laat zijn of staan toe dat ze een vuurtje stoken tegenover de school. Wat nou protocollen?!
Ze malen ook niet om methodes en modes, maar creëren hun eigen onderwijs. Ze verrijken hun lessen met voorbeelden uit de praktijk, krantenartikelen, vakantiesouvenirs, vioolspel, verhalen, anekdotes, humor. Ze vinden het een uitdaging lastige lesstof net zo lang en zo gevarieerd uit te leggen ‘tot het kwartje valt’. Ze laken vernieuwingen van bovenaf - de coachende leraar? opbrengstgericht werken? behandelplannen(handelingsplannen?)? beh! – en bepalen zelf wel wat ze doen en hoe ze doceren.
Ze paren vakmanschap aan liefde voor het vak. En durven eisen te stellen aan leerlingen. Tanja Jadnanansing spreekt van ‘een mooie combinatie van heel betrokken zijn en hoge verwachtingen’. Dat je erop aangesproken wordt als je een laag cijfer haalt. ‘Dan vroeg ze meteen: hoe komt dat, wat is er gebeurd? Niet beschuldigend, maar uit interesse. Dat is wat leerlingen fijn vinden, dat er iets van je verwacht wordt.’
Hun lessen zijn bovenal doorleefd. Zoals Kim Putters zegt: ‘Ik ben er door u van overtuigd geraakt dat je je vak moet doorleven. Niet wat je doet, maar wat je bent is belangrijk.’ Het epithenon ‘natuurlijk gezag’ is hen op het lijf geschreven. Ze zorgen voor rust en een sfeer van vertrouwen in de klas. Mel Wallis de Vries omschrijft ze aldus: ‘Je hebt leraren die lesgeven en je hebt leraren die met passie voor de klas staan.’ Voor het vak geboren zogezegd – en daar dan nog een schepje bovenop: ‘Als ik opnieuw geboren word, word ik weer leraar.’
De favoriete leraar gaat zijn of haar eigen weg. Maar het allerbelangrijkste is wel dat ze ook hun leerlingen een eigen weg laten gaan. Ze behandelen leerlingen niet als een pot nat, maar als individuen die stuk voor stuk hun eigen aanpak nodig hebben. Een aai over de bol voor de een, de ander een schop onder de kont. Zoals een leraar zei: ‘Leraren hebben vaak de neiging op hun strepen te gaan staan, ze willen één lijn trekken voor alle leerlingen. Het meest interessante van lesgeven vind ik juist om het eigene van elke leerling te zien.’
Die persoonlijke aandacht zorgt ervoor dat leerlingen zich zo’n leraar blijven herinneren. Veertig jaar na dato vertelt Joke Hermsen: ‘Ik herinner me nog dat het uit was met mijn vriendje en dat u tegen me zei: “Het is voorbij, geloof ik he? Wat spijtig.” Dat een leraar enig levensplan achter jou als leerling vermoedde en daar ook nog eens empathie voor had, dat vond ik bijzonder. Voor u waren we geen klas van twintig leerlingen, maar twintig individuen.’
Onze favoriete leraar zag ons. Hij of zij zag ons als we gepest werden, als we worstelden met onze homoseksualiteit, geloof of ouders, als we niet wisten wat we wilden worden, als we het even niet zagen zitten op school, zag onze talenten en wist wie we konden worden: onszelf.
De favoriete leraar ziet ons eerder dan dat we onszelf zien. Zoals Désanne van Brederode zegt over haar meester Jack: ‘Het gevoel dat iemand iets in je ziet, is zó belangrijk! Het is niet onopgemerkt gebleven, zoals Reve schrijft. Dat is wat een goede leraar met je doet: hij ziet al de glimp van wie jij later worden zal.’
Dit artikel verscheen in Didactief, januari/februari 2016, ter afsluiting van de serie 'De favoriete leraar van...'.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven