Voor leerlingen op de middelbare school maakt de leraar het verschil, blijkt uit onderzoek. Ze zijn gemotiveerder en presteren beter als ze een goede relatie met hem of haar hebben. Een onverwachte uitkomst, onderzoekers dachten lang dat de leraar juist voor kinderen op de basisschool belangrijk was. Leerlingen op de middelbare school redden zich wel, was de consensus. Niet dus. ‘Het blijkt dat leerlingen in het voortgezet onderwijs gevoeliger zijn voor de mate van steun die ze krijgen van een leraar terwijl basisschoolleerlingen vooral gehinderd worden door een negatieve relatie met hun leerkracht,’ legt Debora Roorda uit. Zij promoveerde vorig jaar op onderzoek naar het effect van de relatie tussen leerkracht en leerling op het leergedrag van de leerling.
‘Het maakt voor pubers echt uit, investeer daarom in die relatie. Een goed contact zorgt voor een betere motivatie bij de leerling, wat weer leidt tot betere prestaties. Een slechte relatie met een leerkracht heeft met name voor basisschoolleerlingen een grote, negatieve invloed op hun leerprestaties en motivatie. Bij jongens zie je het effect van een negatieve relatie in de kleuterklas soms tot op de middelbare school.’ Hoe dit zo komt, moet nog onderzocht worden. ‘Maar het effect is er. Het is dus erg belangrijk dat leraren zich hier bewust van zijn.’ Investeren dus. Met dit accentverschil: wees extra alert op slechte verhoudingen op de basisschool en stimuleer goede relaties in het voortgezet onderwijs.
Wetenschappelijk onderzoek bevestigt wat we al vermoedden: hoe leraar en leerling met elkaar omgaan beïnvloedt de leerprestaties en betrokkenheid van die leerling. In 2011 publiceerde Helma Koomen, hoofddocent Pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam, een grote reviewstudie. Wat blijkt? Een positieve relatie met hun leraar komt de motivatie van jongens ten goede, maar ze hebben last van een slechte relatie: ze zijn dan minder betrokken. Meisjes zijn meestal wel gemotiveerd, bij hen zie je vooral dat een goede band invloed heeft op hun prestaties. Afkomst maakt verschil. Voor kinderen uit een laag sociaal-economisch milieu is een goede relatie met hun docent belangrijk voor hun betrokkenheid bij school en hun leerprestaties. Leerlingen met leerproblemen hebben er juist meer last van als ze een slechte band hebben met hun leraar. En kinderen uit etnische minderheidsgroepen presteren beter als ze goed overweg kunnen met hun docent.
Investeer niet alleen in de relatie omwille van de kinderen, doe het vooral voor jezelf. Want de relatie tussen leerling en leraar beïnvloedt ook het functioneren van de laatste. Logisch, maar we zijn er niet zo open over volgens Koomen. Terwijl dat veel zou schelen. Want een leraar is kwetsbaar, juist omdat het professionele en het persoonlijke door elkaar lopen. En een docent kan het flink voor de kiezen krijgen. Niet zozeer algemeen probleemgedrag in de klas levert stress op, volgens Koomen. Dat kan een leraar buiten zichzelf houden. Juist een conflictueuze relatie met een individuele leerling ligt vaak aan de basis van een burn-out. Leraren lopen hier meer dan vroeger tegenaan, denkt ze. De afstand tussen leraar en leerling is kleiner geworden. De oplossing? Bewustwording en zelfreflectie, kijken naar de dynamiek met je leerlingen. De zwarte piet niet alleen bij hen neerleggen, maar ook je eigen aandeel onder ogen zien.
Een goede relatie opbouwen met je leerlingen, hoe doe je dat? Allereerst is het belangrijk te weten wat er tussen jou en je leerlingen gebeurt. Of je ook doet wat je denkt te doen bijvoorbeeld en hoe je leerlingen je zien. Want daar zit nog wel eens verschil in. ‘Vooral onervaren leraren hebben soms niet door dat ze ander gedrag vertonen dan dat ze denken te doen. Dat ze niet zo consequent zijn bijvoorbeeld,’ zegt Heleen Pennings, promovenda aan de Universiteit Utrecht. Zij doet onderzoek naar de interactie tussen leraren en leerlingen. ‘Een klas kan met verschillende leraren totaal verschillende relaties hebben,’ legt ze uit. ‘Dagelijkse interacties zijn de bouwstenen van de relatie.’ En leerlingen zien de docent vaak ook weer anders dan dat hij denkt dat ze hem zien. Ingewikkeld allemaal. Bij de Universiteit Utrecht kunnen docenten tegen betaling hierover advies krijgen, ze kunnen een vragenlijst invullen of een videoregistratie in de klas laten maken en dit bespreken met een coach. Maar hoe optimaliseer je die relatie nou? Pennings advies: wees je bewust van je eigen gedrag. Toon je gezag en wees daarbij vriendelijk en behulpzaam. Stel je open voor de inbreng van de leerling, maar blijf de leider. Wees voorspelbaar. En humor doet het altijd goed. Al vindt ze dat een lastige: ‘Je moet wel in staat zijn de teugels te laten vieren.’
Leerlingen leren het meest als ze vanuit zichzelf leren en zich veilig voelen.Als leraar moet je de kaders scheppen waarbinnen dat kan. Dat betekent loslaten, en hoe tegenstrijdig het misschien ook klinkt, tegelijkertijd structuur bieden, stelt Maarten Vansteenkiste, docent aan de Universiteit Gent. Hij onderscheidt verschillende manieren van leren, elk met een andere relatie tussen leraar en leerling. Je hebt kinderen bij wie de motivatie om te leren van buitenaf komt. Zij leren gecontroleerd. Ze zijn niet gemotiveerd, maar gemoetiveerd. Bang voor een onverwachte toets of zich schuldig voelend als ze niet hun best doen. Als leraar moet je constant druk op deze leerlingen blijven uitoefenen, bijvoorbeeld met onverwachte overhoringen, anders houden ze ermee op. De kennis die deze leerlingen opdoen, beklijft niet.
Leerlingen die intrinsiek gemotiveerd zijn, leren omdat ze het nut inzien van wat ze leren of omdat het ze boeit. Ze zitten goed in hun vel en leren autonoom. Wat ze leren, blijft ze bij. Volgens Vansteenkiste moet je dit laatste type leren stimuleren. Niet alleen is het beter voor de leerling, van trekken en sleuren word je moe en het levert niks op. Maar hoe doe je dat, loslaten en structuur bieden tegelijkertijd en hoe stel je je dan op tegenover je leerlingen? Vansteenkiste geeft een aantal richtlijnen: let op je taalgebruik. Vermijd dwingende taal (‘je moet’), formuleringen die inspelen op schuld- of schaamtegevoelens (‘maar dit is toch niet moeilijk’) of angstgevoelens van kinderen. Dat stimuleert ze niet vanuit zichzelf te leren. Leg de nut of relevantie uit van een opdracht of een vak, zodat ze begrijpen waarom het belangrijk is dat ze het beheersen. Maak verder heldere afspraken met je leerlingen over wat je van ze verwacht, bijvoorbeeld over wanneer en hoe opdrachten ingeleverd moeten worden. Probeer je zoveel mogelijk in je leerlingen te verplaatsen. En vooral: luister meer dan dat je aan het woord bent.
Het ondersteunen van positief leerlinggedrag is momenteel hot. Zo is het Onderwijscentrum van de VU in samenwerking met Hogeschool Windesheim een van de protagonisten van Positive Behavior Support. Dit is een van oorsprong Amerikaans programma dat een schoolbrede, preventieve benadering bepleit, gericht op de cultuur binnen de school en de gedragsondersteuning van de leerlingen. Kort door de bocht gezegd komt het erop neer positief gedrag te belonen en slecht gedrag te negeren. Alles waar je aandacht aan besteedt wordt groter, zegt een oud-Hollands spreekwoord. Sui Lin Goei, lector Onderwijszorg en samenwerking binnen de keten aan Hogeschool Windesheim, doet onderzoek naar PBS en is zeer tevreden. Er is veel behoefte onder leraren om te weten hoe ze beter kunnen omgaan met lastige leerlingen. En excellent leraargedrag valt te leren, zo zegt ze. En dat heeft effect op de prestaties.
Ook Ron Oostdam, hoogleraar Onderwijsleerprocessen aan de Universiteit van Amsterdam en hoogleraar-onderzoeksdirecteur van het Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding van de Hogeschool van Amsterdam, heeft onderzoek gedaan naar sociale relaties tussen leraren en leerlingen, met name in het vmbo. ‘Elke leerling wil graag succesvol en effectief handelen, invloed uitoefenen op wat er gebeurt, en gewaardeerd en gerespecteerd worden. Wanneer een leraar voldoende ruimte biedt aan deze drie zogeheten psychologische basisbehoeften, dan is de kans groot dat er met meer motivatie en inzet wordt gewerkt. Er is ook minder risico op ongewenst gedrag.’ Oostdam en collega’s vroegen aan leerlingen in 2- en 3-vmbo in welke mate zij vonden dat leraren voldoende rekening houden met hun basisbehoeften.
Daarnaast keken ze naar de verschillende typen ongewenst gedrag van leerlingen tijdens de lessen. Ze focusten op vaak voorkomende vormen van verstorend gedrag, zoals niet meedoen of kletsen, niet aan het werk gaan of smoesjes aandragen om opdrachten niet te hoeven doen. Daarnaast kon het ook gaan om uitschelden of belachelijk maken van medeleerlingen of docenten. Er blijken duidelijke verschillen tussen jongens en meisjes. ‘Lastige’ jongens vinden dat docenten onvoldoende rekening houden met hun behoefte aan autonomie. Voor meisjes blijkt vooral van belang of de docent inspeelt op hun behoefte aan sociale relaties. Oostdam: ‘We zien ook dat naarmate leerlingen ouder worden hun behoefte aan automie en sociale relaties steeds belangrijker wordt.’
Wat kunnen leraren doen? ‘Ze kunnen jongens bijvoorbeeld meer keuzes geven tussen verschillende typen opdrachten en werkvormen. Ook kunnen zij jongens meer betrekken bij het ontwikkelen van taken, activiteiten en het opstellen van regels. Wil een leraar een goede sfeer creëren in een meidenklas, dan is het dubbel zo belangrijk aandacht te besteden aan een persoonlijke band met de leerlingen, interesse te tonen in hun leven en een luisterend oor te hebben voor hun problemen.’
En dat is moeilijker dan gedacht, zegt Janneke van de Pol. Zij promoveerde in 2012 op een onderzoek naar scaffolding, waarmee ze in juni 2013 de VOR-dissertatie prijs won (zie Didactief, november 2012). Een van haar conclusies: leraren blijken niet zo goed naar hun leerlingen te luisteren. Ze gaan meteen helpen. ‘Ook bij een vage vraag als “meester, ik snap 7 niet”. Ik merk dat ik het zelf ook doe bij mijn studenten, het is een automatische reactie,’ lacht ze. De hulp mist doel, gaat over de hoofden heen in plaats van erin, is te makkelijk of te moeilijk. En dat is zonde.
Tijdnood en de druk om de lesstof te behandelen spelen een rol, denkt Van der Pol. Net als de behoefte de controle te houden: ‘Als leerlingen eenmaal vragen gaan stellen, kan het alle kanten opgaan en hoe geef je daar dan weer richting aan?’ Wie wat meer tijd neemt, ook om aandacht te besteden aan de emoties van leerlingen, kan mooie resultaten bereiken. Marij Passier, al 35 jaar docent in het beroepsonderwijs van vmbo tot hbo, doet promotieonderzoek naar affectieve scaffolding in de bovenbouw van het vmbo: het emotioneel ondersteunen en helpen van leerlingen die hulp nodig hebben op momenten die voor hen te moeilijk of uitdagend zijn.‘Leerlingen raken soms gefrustreerd omdat ze de lesstof te moeilijk vinden, er iets misgaat in de klas of omdat ze buiten school problemen ervaren. Een leraar die empathie toont en begrip voor hun gevoelens, krijgt beter contact. Door ze te helpen reflecteren op hun gedrag, bevorder je hun motivatie op den duur. Zo krijg en houd je ze aan het werk.’
Naam: Maron van der Pol
School: Obs De Oversteek, Nijmegen
Leeftijd: 29
Jaren voor de klas: 8
Aantal scholen: 3
Ervaring regulier onderwijs: groep 1/2, 4, 5, 6
Ervaring speciaal onderwijs: groep 6
‘Nooit kleuters! Dat wist ik zeker. Kun je geen zinnig woord mee wisselen. Afgestudeerd op de bovenbouw, kreeg ik ze toch. De eerste weken? Moeilijk! Dat veranderde al snel toen ik de mens in elk kind zag. Want dat is de kern van je werk, of ze nou drie of twaalf zijn. Rekenen en taal, hartstikke belangrijk. Maar uiteindelijk gaat het erom dat je naar elk kind kijkt en je afvraagt: wie ben je en wat heb je nodig? En ieder kind laat merken: ik zie jou. Hoe je dat aanpakt, dat verschilt per leeftijd. Daarin vertrouw ik op mijn intuïtie. Ik heb altijd leuke klassen gehad. Behalve één jaar toen ik overspannen was. Ik kon de kinderen niet meer goed aanvoelen. En zij mij niet. Tot de herfstvakantie ben ik streng. Zet ik duidelijke kaders neer, structuur. Hierdoor hebben de kinderen het jaar door meer ruimte. Ze weten: gek doen mag, binnen deze grenzen. ’s Morgens begroet ik elk kind bij de deur, maak ik oogcontact, raak ik het even aan. Ik onthoud waar ze mee bezig zijn en vraag er naar. En zingen, samen zingen is zo goed voor de sfeer. Een paar keer per week neem ik bewust de tijd om de klas vijf minuten te bekijken als ze aan het werk zijn. Je ziet dan zo veel: de interacties tussen de kinderen, hoe ze werken, wie er sip kijkt. Ik ga altijd om mijn klas geven, wil ieder kind meegeven dat hij er mag zijn, dat hij goed is zoals hij is. Dat hij dat meeneemt het leven in. Wat er dan nog komt, dat is er geweest. In mijn kleuterklas vielen kinderen uiteindelijk tegen mij aan in slaap. Ik vond dat het ultieme compliment.’
Naam: Anneke Hendriks – Engbers
School: Het Hooghuis, locatie Stadion, Oss
Leeftijd: 51
Jaren voor de klas: 32
Vak: Nederlands
Aantal scholen: 4
Ervaring regulier onderwijs: vmbo, alle niveaus en alle klassen
Ervaring speciaal onderwijs: niet specifiek, werkt wel met kinderen die uit het speciaal basisonderwijs komen
‘Of ze me leuk vinden? Dat vraag ik me nooit af. Mijn ervaring: kinderen hebben een goede relatie met me nodig om de stof te kunnen opnemen. Zonder oprechte interesse kom je er niet. Ze voelen het als je toneelspeelt. Als er iets niet goed zit, heeft dat direct z’n weerslag op de les, op de sfeer in de klas.Mijn leerlingen werken voor me. Geen probleem, als het ze helpt. De intrinsieke motivatie op het vmbo is nou eenmaal niet zo groot. Ik ben mentor, ben bekend op school. Als er iets niet goed loopt, op school, thuis of met vrienden, komen ze naar me toe. Ik heb niet altijd een pasklaar antwoord, wel een luisterend oor. Bij een nieuwe klas zorg ik dat ik ieder kind in beeld krijg. Ik ken ze bij naam, weet of ze leer- of gedragsproblemen hebben, hoe de thuissituatie is. Ik hou hun voortgang bij en heb met alle ouders regelmatig contact. Regels zijn belangrijk, het geeft leerlingen duidelijkheid, veiligheid. Maar mijn regels zijn niet voor alle kinderen even streng. Dat doe ik intuïtief. Sommige kinderen hebben een andere gebruiksaanwijzing. Dat kun je een klas prima uitleggen. Na iedere les geef ik feedback. Twee of drie woorden zijn genoeg. “Lekker gewerkt vandaag.” Ik straf zelden, verwijder nooit een leerling. We moeten toch samen verder. Leerlingen van wie ik last heb, benader ik individueel. Na de les. Laat ze zelf verwoorden waarom we even moeten praten. Ze hoeven mij niet altijd aardig te vinden. Uiteindelijk ben ik er om ze iets te leren.’
Wel doen:
Wees voorspelbaar in je gedrag. Dat biedt structuur en veiligheid.
Neem de leiding en wees vriendelijk.
Blijf bij conflicten rustig, ondanks je irritatie.
Bij de deur of bij je bureau: begroet elk van je leerlingen aan het begin van de les.
Ken je leerlingen bij naam.
Als het onrustig is in je klas, zorg dan dat je weet welke leerling de aanstichter is en spreek alleen hem of haar erop aan.
Geef verlegen kinderen de ruimte. Stel ze niet te veel vragen.
Ga na hoe je relatie is met je leerlingen. Dit heeft effect op hun prestaties en motivatie.
Luister goed naar je leerlingen voordat je hulp geeft. Misschien hebben ze iets anders nodig dan je denkt.
Je mag best sturend zijn in je hulp als een leerling iets niet begrijpt of weet.
Niet doen:
Sarcastische opmerkingen maken. Dat is erg onveilig.
Meegaan in het negatieve gedrag van een leerling, bijvoorbeeld terugschreeuwen.
Dominant gedrag vertonen. Kinderen komen wel als je ze de ruimte geeft.
Gesloten vragen stellen wanneer je wilt achterhalen wat een leerling wel of niet weet.
Aannemen dat je leerlingen het wel snappen. Je overschat ze sneller dan je denkt.
Bij het in kaart brengen van de kennis van je leerlingen voornamelijk ingaan op wat ze nog niet weten. Dit creëert een negatieve sfeer.
Dit artikel verscheen in Didactief, september 2013.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven