Onderzoek

Artikel 23 en het islamitisch wereldrijk Nederland

Tekst Monique Marreveld
Gepubliceerd op 08-10-2007 Gewijzigd op 27-09-2018
Beeld ALLARD DE WITTE
Islamitische scholen wekken regelmatig wrevelige reacties in Nederland. Opmerkelijk, zegt historicus James Kennedy: in ‘ons Indië’ had de meester ook vooral islamitische leerlingen. Kennedy verdiepte zich onder meer in de geschiedenis van (de discussie rond) artikel 23 en de omgang met de islam in voormalig Nederlands-Indië.

Ontmoeting met islam op school is niet nieuw

Elke nieuwe islamitische school roept ongemak op in de Nederlandse samenleving. Burgers, media, inspectie, overheid, allemaal volgen ze deze ‘nieuwe’ vorm van onderwijs met argusogen. Kort van memorie hoor, zegt historicus James Kennedy: Wilhelmina was tot 1949 koningin van het grootste islamitische rijk ter wereld. Nederland telde dankzij het bezit van Nederlands-Indië voornamelijk islamitische ingezetenen. Wie zegt dat de ontmoeting tussen Nederland en de islam in het onderwijs nieuw is, vergist zich.

Kennedy vertelt gefascineerd over de rol van de Leidse arabist Snoeck Hurgronje (1857-1936). Deze was bekeerd tot de islam en had een grote invloed op het Nederlandse koloniale beleid. In zijn visie was de islam in Nederland een ‘religie van buiten’ die moest worden gemoderniseerd volgens westerse lijnen. De militante islam moest worden onderdrukt, religie en politiek moesten worden gescheiden. Het was in Snoecks tijd dat in Nederland artikel 23 tot stand kwam (Onderwijspacificatie van 1917) en de verzuiling opkwam: politieke en religieuze verschillen werden juist erkend door de oprichting van katholieke en protestantse scholen, universiteiten en allerlei verenigingen. Tegelijkertijd werden islamitische invloeden op het onderwijs in Nederlands-Indië zoveel mogelijk omzeild.

Het ‘neutrale’ onderwijs kreeg een belangrijke taak in Indië. De overheid bemoeide zich overigens niet met de dagelijkse religieuze praktijken. Dat betekende volgens Kennedy dat openbare scholen in Indië rekening moesten houden met de religieuze achtergrond van de bevolking. ‘Ik vermoed dat er ruimte was om bijvoorbeeld de islamitische feestdagen te vieren.’ Zoals een openbare school in Amsterdam-West anno 2007 aandacht besteedt aan het Suikerfeest, domweg omdat vrijwel alle leerlingen het thuis vieren. De islam mocht van Snoeck en andere Nederlandse ambtenaren niet een te uitgesproken karakter krijgen. De reeds bestaande islamitische scholen waren dan niet geschikt om een schoolstelsel op voort te bouwen, en ook de traditie van het leren van Arabisch was niet altijd aangemoedigd. De overheid moest bovendien contact met islamieten in andere landen, zoals bijvoorbeeld de (‘staatsgevaarlijke’) pelgrimage naar Mekka, ontmoedigen. Het zou maar problemen opleveren met die ‘agressieve gewelddadige islam uit het Midden-Oosten’ zoals het toen genoemd werd.

Het beleid ten aanzien van de islam in Nederlands-Indië was een combinatie van accommodatie in het dagelijks leven – bijvoorbeeld acceptatie van islamitische details op de openbare school (‘staatsongevaarlijke geloofszaken’ in de woorden van Snoeck) – en het weren van alle vormen van islam die een politieke en/of maatschappelijke claim zouden kunnen betekenen. Ook hier is een historische parallel: de afgelopen jaren is onderzoek gedaan naar een aantal islamitische scholen die banden zouden hebben met radicale moskeeën zoals de omstreden el Tawheed-moskee in Amsterdam-West of met groeperingen als Al Qaida of Hamas.

Bestrijden

Anno 2007 wordt de islam door velen nog steeds gezien als iets dat niet in de Nederlandse samenleving past. Van een katholieke of een joodse school kijkt niemand op, een nieuwe islamitische school roept ongemak op. ‘Alle discussies over religie en seculiere staat die in Nederland gevoerd worden, gaan in feite over de islam’, aldus Kennedy. ‘Het wantrouwen tegen de islam is de belangrijkste impuls om het hele onderwijsstelsel te veranderen en te pleiten voor afschaffing van artikel 23: “Moslims kun je het stelsel zoals wij dat van oorsprong hebben bedacht, niet toevertrouwen” is de gedachte.’

Kennedy vindt dat wantrouwen overdreven. ‘Het christendom’, (hij spreekt het uit met de typische ‘gggr’ van Balkende en de Vrije Universiteit waar hij tot vorige maand als hoogleraar werkzaam was), ‘heeft samen met de klassieke cultuur eeuwenlang de kans gehad Nederland te vormen. Ik denk niet dat de islam dezelfde kans tot vorming krijgt. Te spreken van een toekomstige joods-christelijke-islamitische traditie in Nederland zoals minister Vogelaar half juli deed, is prematuur. De islam is gewoon te laat gekomen om dat te doen en ze zal ook niet dezelfde ruimte krijgen. De snelle secularisering van alle groepen, waaronder ook de islamitische, staat zo’n ontwikkeling in de weg.’ Met andere woorden, zegt Kennedy eigenlijk, islamitische scholen zijn wellicht geen wave of the future en zullen waarschijnlijk weinig invloed hebben op de Nederlandse samenleving. Ze gaan waarschijnlijk dezelfde weg als de christelijke bijzondere scholen, waarvan de oorspronkelijke identiteit inmiddels behoorlijk verwaterd is.

Beter dan islamitische scholen te bestrijden is het daarom volgens Kennedy aan te sluiten bij een beproefde Nederlandse traditie: accommoderen. De historicus legt uit: ‘Dit land heeft geen slechte staat van dienst wat betreft het omgaan met religieuze verschillen. Traditioneel voelt men de legitimiteit van de religieuze claims van anderen goed aan.’ Nederland ontving eerder gevluchte joden, hugenoten, lutheranen, et cetera. Zij zijn allen op een bepaalde manier geïntegreerd, zij het niet geassimileerd. Maar er is nog iets: ‘Nederland heeft weinig keuze. Historisch gezien is het naïef om te denken dat een rigoureuze scheiding tussen kerk en staat, bijvoorbeeld door afschaffing van het bijzonder onderwijs, alle problemen oplost.’ Aldus Kennedy.

‘Een staat is nooit neutraal. Iedere staat moet zich verhouden tot religie, er is altijd contact tussen een overheid en religieuze instanties. Ze vormen elkaar en moeten een zekere verhouding tot elkaar ontwikkelen. Zelfs in Frankrijk waar de scheiding van kerk en staat niet ter discussie staat, worden katholieke scholen al geruime tijd gesubsidieerd en worden nu moskeeën ondersteund.’ ‘Elke staat heeft verschillende partners in de samenleving en ze is eigenlijk tegen geen van de partners neutraal. Er is ofwel een zekere mate van toeschietelijkheid ofwel een behoefte aan controle en beheersing. Historisch gezien zijn de regimes die het meest nadrukkelijk in de scheiding van kerk en staat hebben geloofd, ook veelal gericht geweest op het beheersen, het controleren van religieuze instanties: “Hoe zorgen wij er bijvoorbeeld voor dat bijzondere scholen niet te onafhankelijk optreden”?’ 

Verzuiling voorbij

In Nederland was de verzuiling zo’n belangrijk controle-instrument, volgens Kennedy. De overheid had betrekkelijk weinig te maken met de institutionele kerk, de kerk waar men op zondag zat. Maar zij had wel nauwe banden met de instanties die zelf kerkelijk gebonden waren: het verenigingsleven, de besturen van het bijzonder onderwijs. ‘Door subsidie te verlenen werden er impliciete en expliciete voorwaarden gesteld aan bijvoorbeeld bijzondere scholen; het was duidelijk hoe ze moesten handelen. In zo’n situatie doen mensen geen radicaal subversieve dingen.’

Dat uit het islamitisch onderwijs ooit nog een nieuwe zuil zal ontstaan, acht Kennedy onwaarschijnlijk. ‘Historisch gezien is het tij voorbij.’ Democratisering en emancipatie sinds de jaren zestig hebben dat onmogelijk gemaakt. De predikant en de partij hebben weinig meer te vertellen bij hun achterban, als ze überhaupt al een solide achterban hebben. Dat geldt ook voor Nederlandse moslims. ‘In moslimkringen komt daar nog de religieuze en etnische diversiteit bij die verzuiling in de weg staat. Kijk eens naar wat er gebeurde met de Nederlandse Moslim Omroep. Het idee was dat alle moslims in die moslimomroep zouden gaan zitten, maar dat werkte niet. Het was geen omroep van Marokkanen en Turken, want ze waren daar niet in vertegenwoordigd: het was een Surinaamse omroep. Ook de culturele programmering werd vooral door Surinaamse moslims en niet-islamitische Nederlanders gedaan. Die etniciteit maakte een enorm verschil.’ 

Zelfvertrouwen

Accommoderen dus, in plaats van een zuil faciliteren of islamitische scholen bestrijden: overheid en burgers zouden moslims (en anderen) ruimte moeten geven, binnen bepaalde wettelijke grenzen, en tegelijkertijd met ze in gesprek moeten blijven. ‘Accommoderen is een heel Nederlandse manier van doen. Zelfs tijdens de verzuiling was het belangrijk dat vertegenwoordigers van verschillende delen van de civil society in gesprek waren met elkaar. Toen ging het vooral om de elite. In de 21e eeuw moeten we verder gaan, zodat ook gewone burgers in veelzijdig contact komen met andere burgers. Denk aan de Stadsgesprekken over integratie die bijvoorbeeld in Rotterdam gevoerd worden.’ ‘Het is tegenwoordig heel moeilijk om ontwikkelingen alleen in nationale kaders te bezien. Wat er in Ghana gebeurt of in Saoedi-Arabië, speelt immers een rol in de Bijlmer of in Amsterdam-West. Dat maakt relaties leggen allemaal wat moeilijker. Mensen functioneren niet meer in louter nationale groepen zoals vroeger. Maar dat maakt het bouwen van internationale netwerken in de eigen omgeving, het cultiveren van contacten op een lossere manier, juist meer noodzakelijk. Iedereen moet culturele en sociale contacten met iedereen leggen. Pas als mensen met elkaar in contact komen, worden ze onderdeel van een global village in hun eigen wijk of buurt. En dat kan een tegenwicht bieden tegen een eventuele negatieve invloed van de globalisering.’

Bestrijden van islamitisch onderwijs door het afschaffen van artikel 23 is in ieder geval geen oplossing, vindt Kennedy. Angst (voor islamitisch onderwijs), zegt Kennedy, is een slechte raadgever. De geboren Amerikaan met een Nederlandse moeder spreekt Nederlands met af en toe een charmante Amerikaanse zinsbouw, maar zijn spreekwoorden kent hij. ‘Besef wat het betekent. Het lijkt alsof we van een probleem af zijn door gewoon op te houden met het subsidiëren van religieuze scholen. Maar wat is het alternatief? Zijn we bereid alle controle op te geven over religieuze scholen? Als ik dat voorstel, deinzen de meeste mensen terug.’ ‘Er kunnen dan namelijk twee dingen gebeuren. Een islamitische scholenorganisatie timmert geweldig aan de weg, groeit en krijgt door allerlei vormen van ondernemerschap veel meer publieke impact dan nu, dit alles gefinancierd door mensen van wie het publiek weinig afweet. Of moslims voelen zich zo in het gedrang dat ze ondergronds gaan en niet meer aanspreekbaar zijn. Willen we dat?

In het verleden – ook in Nederlands-Indië met de opkomst van de politieke Zarekat Islam-beweging die streefde naar onafhankelijkheid - is gebleken dat de islam zich makkelijk leent voor protest. Traditionele islam wordt gevoed door het gevoel, al dan niet terecht, van achtergesteld zijn: “we zijn in een hoek gedrukt en we hebben geen andere middelen tot onze beschikking dan een traditionele en misschien zelfs een radicale vorm van islam”. Dat moet je voorkomen.’ De vraag is bovendien of het probleem wel groot genoeg is om afschaffing van bijzonder onderwijs te rechtvaardigen. In hoeverre vormt een islamitische school in zijn omvang en karakter een bedreiging voor de rechten die men hier in Nederland bijvoorbeeld aan vrouwen en homo’s toekent? Volgens Kennedy valt het in het algemeen wel mee. ‘Natuurlijk niet voor individuen die daar direct mee te maken hebben, dat erken ik.’ Maar ik denk dat er sprake is van een soort onnodige morele paniek ten aanzien van de islam in Nederland, een paniek die zijn wortels elders heeft.’

‘Twintig jaar geleden waren Nederlanders meesters van de moderniteit. Ze waren tolerant geworden, breed belezen, hadden een verzorgingsstaat: de dingen waren goed geregeld en goed te régelen. Nu zitten we in een wending die globalisering heet, alles lijkt onbeheerst te zijn, wat we in de Verenigde Staten een fruitbasket upset noemen. De banen verdwijnen naar China, de politieke islam is wereldwijd in opmars en lijkt hier te komen in de bagage van de immigranten; ineens lijken de regels van tolerantie averechts te werken. Er ontstaat een beeld van Nederlanders dat ze eigenlijk geen meesters meer zijn in eigen huis. Beheersbaarheid is erg belangrijk voor elke samenleving, maar zeker in Nederland is een zekere mate van ordentelijkheid erg belangrijk.’

Islamitische scholen zijn als het ware de kop van jut voor mensen die last hebben van deze morele kater. Onnodig, vindt Kennedy. Om positief te besluiten: ‘We moeten ons realiseren dat er in feite weinig veranderd is. Ik zou zeggen: er is net iets meer zelfvertrouwen nodig, Nederland kan hier wel mee omgaan.’ 

James Kennedy is benoemd aan de Universiteit van Amsterdam als hoogleraar moderne Nederlandse geschiedenis. Hij is een van de sprekers tijdens de Nacht van de Geschiedenis op 20 oktober 2007 in Hotel Krasnapolsky in Amsterdam.

Click here to revoke the Cookie consent