De Openbare Bibliotheek Amsterdam aan het Oosterdok in Amsterdam. Het is een koude donderdagavond in december 2021. Op de bovenste etage wordt een groep Amsterdamse leraren om 17.00 uur ontvangen met een glas en een hapje. Buiten is het al donker maar binnen zitten leraren van de Eerste Openluchtschool uit Amsterdam-Zuid gezusterlijk te kletsen met collega’s van de Timotheusschool uit Geuzenveld. Anders gezegd, een school vol ‘superrijke’ kinderen zit er naast een ‘superarme’. Er wordt kennisgemaakt, oude kennissen praten bij, nieuwtjes gaan rond (waar moet je zijn als een nieuwe collega een woning nodig heeft?) en tips worden uitgewisseld (‘die voorleespen is hartstikke handig!’). Na een walking dinner wordt ONA gelanceerd, Onderwijskennis Netwerk Amsterdam, door Inge de Wolf, hoogleraar en onderwijsinspecteur.
In 2011 maakte ze als visiting professor aan Stanford University (Californië) kennis met de zogenoemde Wat Werkt-beweging. ‘Eens in de week na 16.00 uur kwamen leraren en schoolleiders naar de universiteit en bespraken we met z’n allen hun problemen, wat er echt belangrijk is: wat kan ik doen met die probleemleerling? Hoe kan ik mijn Engelse lessen verbeteren? En later hoorde je dan terug dat leraren in de klas meteen effect zagen van de interventies die we daar samen hadden bedacht, op basis van het onderzoek dat wij inbrachten en hun praktijkervaring.’
Dit model van co-creatie om onderwijs te verbeteren is inmiddels gangbaar in landen als Portugal, Slovenië en Estland: gelijkwaardige samenwerking van leraren en onderzoekers, vraaggestuurd, en op basis van wetenschappelijke methoden. Het legt ze geen windeieren – de resultaten van deze landen in internationaal vergelijkende testen zijn goed.
In Groot-Brittannië is in 2011 een ander spraakmakend project voor onderwijsverbetering gelanceerd, de Britse Education Endowment Foundation (EEF). Ook dat spreekt al een paar jaar tot veler verbeelding: onderzoekers en experts die samen praktijkgerichte publicaties maken om leraren te helpen hun onderwijs nog beter te maken en een netwerk van onderzoeksscholen om interventies uit te proberen en te evalueren. En dat alles gefinancierd met een zak geld van een mecenas en van de overheid. De Wolf zou er jaloers van kunnen worden.
In Nederland wordt sinds 2019 getracht een landelijke kennisinfrastructuur van de grond te tillen om onderwijsonderzoek dichter naar de scholen te brengen. Een van de resultaten is bijvoorbeeld een project om leraren gratis toegang tot wetenschappelijke literatuur te bieden. Nog maar enkele tienduizenden leraren hebben er gebruik van gemaakt. En hoe succesvol dat op zich mag zijn, het aantal bruggen dat ervoor zorgt dat scholen ook echt bereikt worden door onderzoekers, is nog altijd gering en landelijk vooral virtueel, zegt De Wolf.
Toen het NPO in 2021 werd gelanceerd, liet OCW de toolkit van het EEF vertalen voor gebruik in Nederland, de zogenoemde menukaart. Zo zouden scholen in ieder geval evidence-informed aan de slag kunnen. De kritiek was groot: te Brits en te generiek. En bovendien, zegt De Wolf, ‘hoewel er veel kansrijke interventies in de toolkit zitten, is het voor scholen niet altijd evident hoe ze een vertaalslag kunnen maken naar de Nederlandse onderwijspraktijk.’ En dat is nu precies wat Amsterdam met ONA heeft opgepakt eind 2021 voor de periode van (voorlopig) twee jaar. Een oude droom van de Wolf wordt werkelijkheid.
Het Onderwijskennis Netwerk Amsterdam (ONA) is een initiatief van de gemeente, het Breed Bestuurlijk Overleg waarin 35 van de 40 Amsterdamse schoolbesturen (po) zitten en onderzoekers. Dankzij 1,6 miljoen uit de NPO-pot van Amsterdam moet er in de loop van 2022 een netwerk in de steigers staan waarin sterke basisscholen hun good practices kunnen delen. In leerlabs zullen leraren met wetenschappers samen kijken hoe werkzame elementen van bewezen effectieve aanpakken uit het buitenland succesvol aangepast kunnen worden naar de Nederlandse context. Onderwijsexperts gaan trainingen geven op scholen. Daarbij zullen ze ook samenwerken met de bestaande Onderwijswerkplaatsen. Sleutelwoorden bij Ona zijn kenniscultuur, - benutting en -creatie.
Kennis uit onderwijsonderzoek op een website zetten is niet genoeg, dat weten we natuurlijk allang. Ona wil daarom lezingen en inspiratiesessies organiseren voor schoolleiders en bestuurders in de stadsdelen en ook middels deelname aan het publieke debat evidence-informed onderwijs een podium geven. Directeuren die enthousiast zijn geworden en meer willen, koppelt ONA vervolgens aan gelijkgestemde collega’s en voorziet het van relevante informatie over effectieve aanpakken.
Nieuw onderzoekAmbitie van Ona is ook nieuw onderzoek te doen in een Taallab en een Teacherlab, om respectievelijk laaggeletterdheid en het lerarentekort te helpen bestrijden. De labs zijn samenwerkingsverbanden van leraren en onderzoekers om samen kansrijke (nieuwe) interventies aan te passen aan de Amsterdamse context, deze uit te proberen, te evalueren en te ontwikkelen. Ona wil daarvoor het zogenoemde 5D-model van Education Lab gebruiken (dat veel weg heeft van de Datateam-methode van de Universiteit Twente). 5D staat voor: Detect (wat is het probleem en wat geven we prioriteit in het onderzoek?), Diagnose (wat veroorzaakt het probleem en welke aanknopingspunten zijn er voor verbetering?), Design (welke veelbelovende aanpakken kennen we?), Determine (aanpak implementeren, evalueren en effecten duiden) en Decide (bevindingen duiden en aanpak opschalen of bijstellen). |
Ona biedt ook een portal met professionaliseringtrainingen en -trajecten, waarin gebruik van NPO-interventies, van de zogenoemde praktijkkaarten van het onderzoeksnetwerk Education Lab en de database van het Nederlands Jeugdinstituut centraal staan. Bij de trainingen die plaatsvinden op deelnemende hbo-instellingen, worden vier à vijf zogeheten onderzoeksscholen (po) betrokken die elk 1 fte krijgen. Zij gaan sowieso fungeren als spin in het evidence-informed web. De bedoeling is dat zij actief kennis gaan delen (o.a. met lezingen en workshops), anderen aanmoedigen (peer to peer), vervolgtrainingen organiseren en collega’s van andere scholen coachen en opleiden en ten slotte met onderzoekers werken aan nieuwe innovatieve aanpakken. Schoolleiders, leraren en intern begeleiders (zo’n vijftien à twintig in totaal) van deze ambassadeursscholen zullen speciaal getraind worden.
Alle deelnemers aan ONa kunnen gebruik maken van een databank met bewezen effectieve aanpakken (die echter breder en specifieker is dan de NPO-menukaart), stappenplannen, en verwijzing naar bijbehorende coachingstrajecten.
Het moet zich allemaal nog bewijzen natuurlijk, maar heel bijzonder is al wel de samenwerking tussen zo veel scholen op de noemer ‘kennis’ in plaats van alleen op werkgelegenheid. De Wolf hoopt dat het ook zal helpen om (academische) leraren zo langer voor de hoofdstad te behouden. En daar stipt ze meteen de achilleshiel van het project aan: het lerarentekort. Want al tijdens de presentatie die in een positieve sfeer verloopt, vraagt een aantal leraren aandacht voor deze bottleneck. Scholen die veel te afhankelijk worden van onderwijsassistenten omdat er domweg geen bevoegde leraren meer te krijgen zijn. Klassen die naar huis moeten omdat er geen leraren meer zijn. ‘We zijn ontredderd, het water is ons echt boven de lippen gestegen,’ zegt een van de aanwezigen. De vraag is of Ona die uitdaging doorstaat.
Vliegwiel van ontwikkelingHooggespannen verwachtingen heeft Mirjam Leinders (bestuurder van Innoord, 16 po-scholen), van Onderwijskennis Netwerk Amsterdam. Ze was vanaf het begin betrokken bij de voorbereidingen en verwacht dat het netwerk gaat werken als ‘een vliegwiel van ontwikkeling’, omdat het de verbinding maakt die zo hard nodig is. ‘Sommige scholen richten zich sterk op kwaliteitsverbetering en boeken mooie resultaten, terwijl andere daar niet aan toe komen. Met ONA komt er straks een cultuur waarin het vanzelfsprekend wordt om ervaringen uit te wisselen. Daar zit geen grens van besturen aan vast, het is een intercollegiale samenwerking in de stad.’ Ook het lijntje met de wetenschap is welkom. Want hoewel iedereen zal beamen dat onderwijs en wetenschap bij elkaar horen, staan die in de praktijk nog ver van elkaar af. Leinders: ‘Dit netwerk verlaagt de drempel om onderzoek in de klas te gebruiken, want bewezen aanpakken zijn makkelijk vindbaar en trainingen worden voor je georganiseerd. Andersom kunnen wetenschappers ook leren van de praktijk, die vaak weerbarstiger is dan ze denken.’ Middenin een pandemie en met een groeiend lerarentekort zo’n initiatief opstarten, hoe handig is dat? Leinders: ‘Juist nu we door corona met een herstelopdracht te maken hebben, is dit netwerk nuttig. Het gaat de inspiratie en innovatie geven waar we nu zo naar op zoek zijn.’ Ook verwacht ze dat het leraren kan behouden, doordat het netwerk het werkplezier verhoogt. ‘Ik ken leerkrachten bij Innoord die getriggerd raken door deze ontwikkeling. Zij zeggen: fijn dat het weer over iets anders mag gaan dan corona.’ Op termijn kan het netwerk zo ook nieuw onderwijstalent aantrekken, denkt Leinders. Vijf onderzoeksscholen zullen binnen het netwerk de rol van kartrekker op zich nemen en krijgen daarvoor 1 fte van hun bestuur: om andere scholen te coachen, leraren te trainen en nieuwe aanpakken te ontwikkelen. Zij gaven zich daar niet zelf voor op, maar werden door hun bestuur gepolst en geselecteerd. Daarbij speelden meer factoren een rol dan alleen prestaties of het inspectieoordeel. Leinders: ‘Het belangrijkste is dat een school bereid is kennis te delen, kennis wil opnemen, reflectief is en haar deuren open wil zetten. Lang niet alle scholen zijn zover.’ Hoe die 1fte precies wordt ingevuld, hangt volgens Leinders af van de wensen van de school. De ene directeur wil bijvoorbeeld iemand die de contacten met andere scholen coördineert, de ander heeft een extra leerkracht nodig die groepen kan opvangen. Vanuit Innoord zal basisschool IJplein als onderzoeksschool fungeren. Het bestuur is voornemens zich bij de ondersteuning flexibel op te stellen. Leinders: ‘Wij zijn niet zo rigide dat we zeggen: je hebt nu 1fte opgebruikt, dus hier stopt het. We willen de behoeften van de school steeds opnieuw bespreken. Bovendien hebben we ook andere scholen binnen Innoord met veel expertise waarop we een beroep kunnen doen. Komt er een ontwikkelvraag waar IJplein niet mee uit de voeten kan, dan spelen wij deze door.’ Heeft Leinders nog tips voor bestuurders en schoolleiders in andere gemeenten, die ook wel iets voelen voor zo’n netwerk? ‘Iedere gemeente heeft NPO-middelen gekregen. Ga met de wethouder in gesprek over de besteding ervan en spreek je wensen uit. En zoek ook naar samenwerking in en om het onderwijs. In Amsterdam voelen de scholen, de gemeente, de pabo’s en de onderzoekers zich allemaal eigenaar van dit netwerk. Dat maakt de kans van slagen erg groot.'/ ML |
Didactief sprak ook met wethouder Marjolein Moorman over ONA, lees het artikel hier.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven