In het lockdownjaar 2020 schreef ik een boek over wat onderwijs kan leren van de kunst. In essentie is mijn argument dat onderwijzen kunst is – niet ‘een kunst(je)’, maar kunst zonder meer. Het heeft dus baat bij de attitudes en denkwijzen die eigen zijn aan de kunstenaar. Dat is een combinatie van inventiviteit, originaliteit en een wijze van communiceren die ik zou willen omschrijven als een opeenvolging van ‘aha-erlebnissen’.
Zo gek is dat niet, want reeds in 1897 schreef de Amerikaanse filosoof John Dewey: ‘Het is mijn overtuiging dat onderwijs de perfecte en meest intieme vereniging van kunst en wetenschap is die men zich in de ervaring van mens-zijn kan voorstellen. Ik geloof ten stelligste in het feit dat, wanneer de capaciteiten van de mens op deze manier gevormd worden en ten dienste worden gesteld van de maatschappij, dit het ultieme kunstwerk is; een kunstwerk waarvoor we de beste kunstenaars moeten inzetten.” (eigen vertaling van My Pedagogic Creed, 1897).
Ook alleskunner Robert Filliou had het in de jaren ’70 van de vorige eeuw over ‘teaching and learning as performing arts’ (Filliou, 2014). De coronacrisis heeft aangetoond hoe kwetsbaar – en, wel beschouwd volkomen voorbijgestreefd - de huidige onderwijsmethodes en -structuren zijn. Het is aan de inventiviteit en originaliteit van de ‘onderwijskunstenaar’ om hiervoor oplossingen te verzinnen. Niet alleen bij wijze van tijdelijk alternatief tijdens de volgende pandemie, maar ook en vooral als een model voor de toekomst. Het momentum is nù!
We hoeven daarvoor het wiel niet opnieuw uit te vinden. Er zijn ‘artiesten’ en denkers uit vroeger tijden die in deze materie bepaald visionair waren. Het is aan ons om uit hun werk een hedendaags, zeg maar toekomstgericht, distillaat te verkrijgen.
Het komt erop aan een vorm van onderwijsorganisatie en -inhoud te creëren die optimaal functioneert binnen en met de mogelijkheden van de 21ste eeuw.
Ik zal in hierna een prototype formuleren dat wel heel futuristisch zal lijken, maar in wezen is gebaseerd op ideeën die al decennialang op tafel liggen. Dat zij tot nu toe niet werden gerealiseerd, heeft veel te maken met ontoereikende middelen, vaak van technische en technologische aard. Met de komst van het internet, sociale media en de steeds kleinere apparatuur is een belangrijk deel van deze tekortkomingen overwonnen en zijn de mogelijkheden exponentieel toegenomen.
Onze school is in eerste instantie een platform. Een platform dat virtueel kan zijn of reëel, of iets er tussenin: een virtuele realiteit.
In het geval dat we met een reële omgeving te maken hebben, kunnen we ons een bouwsel voorstellen waar de toeloop van leerlingen en de input die zij geven de circulatie en transformatie van het ‘gebouw’ beïnvloeden: verzamelplaatsen passen zich aan, al naargelang het aantal aanwezigen en informatieschermen worden ‘in real time’ up-to-date gehouden (denk: algoritmen, artificiële intelligentie!). Dit reële platform is permanent toegankelijk en de leerling kan er op elk gewenst moment naar terugkeren (voor reflectie, informatie, sociaal contact, …). Het is best denkbaar dat verschillende van dit soort platforms onderling een (wereldwijd) netwerk vormen.
Dit concept is gebaseerd op de ideeën van de Britse architect Cedric Price die in de jaren ’60 van de vorige eeuw met zijn Fun Palace (Herdt, 2017) al een dergelijk platform ontwierp.
De leerling krijgt er, op basis van zijn input (dat kan eenvoudig de vraag zijn: ‘Wat wil ik?’), een traject voorgesteld. Dit traject bestaat uit elementen uit het curriculum die noodzakelijk zijn om de doelstellingen die de leerling opgeeft te bereiken. Verschillende leraren dragen argumenten aan om de leerling van deze noodzaak te overtuigen. De leerling kan het noodzakelijke ‘minimumpakket’ aanvullen met eigen keuzes.
Het doorlopen van dit traject (plus de eigen ‘keuzevakken’) vereist van de leerling dat hij zich vanuit het platform virtueel en/of fysiek ‘verplaatst’ naar verschillende ‘satellieten’ (die ik studiolo’s zou willen noemen). Ook een dergelijk ‘nomadische’ leervorm werd door Price reeds uitgetekend in zijn Potteries Thinkbelt (Herdt, 2017).
Indien deze satellieten of studiolo’s reële en fysieke constructies zijn, is het wenselijk dat zij zich op de meest diverse plekken kunnen bevinden. Hun aanwezigheid moet duidelijk zijn zodat de onmiddellijke omgeving ziet en weet wat hun functie is. Op die manier kan een satelliet ook bezoekers aantrekken, die geen leerlingen zijn maar die kunnen profiteren van het aanbod. De satellieten moeten wel verplaatsbaar zijn (= nomadisch, rondtrekkend). De leerling (ook nomadisch) kan er zich naartoe verplaatsen door een netwerk van openbaar vervoer of georganiseerde shuttles die op zich ook studiolo’s kunnen zijn, geheel in de geest van Cedric Price. Zijn idee was immers dat het zich verplaatsen werd benut als een moment van leren. Meer nog: het wérd een manier van leren.
De plaats van de leraar in dit proces laat zich omschrijven als wat de Franse pedagoog Fernand Deligny (1913-1996) een ‘présence proche’ noemde. Ik zou dat willen vertalen als ‘een opmerkelijke aanwezigheid’. ‘Opmerkelijk’, in de betekenis van bijzonder, maar ook opmerkzaam, in de geest van Gert Biesta’s leraar als ‘aanwijzer’ (Biesta, 2017): hij die de leerling toont wat waar en waardevol is.
Misschien werd het tot nu toe onvoldoende benadrukt, maar het platform vanwaar leerlingen vertrekken is ten allen tijde een plaats van samenkomen. Een soort van forum of piazza, waar het gonst van allerlei activiteiten; leerlingen stippelen er niet alleen hun trajecten uit, maar wisselen er ook hun ervaringen uit. Dit ongeacht hun studiekeuzes. Met andere woorden: het platform is een ontmoetingsplaats voor leerlingen – en leraren – van allerlei slag.
De rondtrekkende studiolo’s brengen de nomadische leerling – en leraar - tot op plekken waar hij anders misschien nooit was gekomen. Daar, en door zich te verplaatsen, leert hij zijn omgeving concreet te ervaren.
Er worden momenteel in Nederland en Vlaanderen veel agora-scholen opgericht met een nieuw onderwijsmodel dat veel gemeen heeft met het prototype dat ik hier voorstel. Bovenstaande is dus beslist geen utopie.
William Ploegaert, voormalig directeur KADE BK Deinze, Vlaanderen.
Gert Biesta, “Letting Art Teach” (ArtEZ, Arnhem, 2017)
Dewey, J. My Pedagogic Creed, 1897.
Filliou, R. Teaching and Learning as Performing Arts, Verlag Gebr. König, Köln, New York, 1970, herdruk Occasional Papers, 2014).
Herdt, Tanja, The City and the Architecture of Change: the Work and Radical Visions of Cedric Price. Uitg. Park Books, Zürich, 2017.
William Ploegaert, Over het leren van de kunst. Uitgeverij Politeia, Brussel 2020.
1 Agora-onderwijs met een bril op
2 Opleiden tot mens
3 Als je ’t anders wilt
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven