Een paar maanden geleden kwamen een docent en een teamleider van een Super Science Highschool (een soort Technasium) bij mij thuis in Tokio om te praten over het onderwijs in de natuurwetenschapen in Nederland. Vooraf had ik niet veel meer begrepen van de bedoeling van hun bezoek dan dat 'ze graag van het Nederlandse onderwijs wilden leren'. Zelf heb ik onder andere scheikunde gedoceerd en ik was benieuwd wat ze precies wilden weten.
Motivatie van leerlingen, bleek hun thema te zijn. Op een conferentie hadden ze begrepen dat leerlingen in Nederland veel gemotiveerder zijn. Ze stellen vragen in de klas, ze houden presentaties en andere leerlingen vinden daar dan wat van. 'Dat klopt allemaal,' was mijn antwoord, om het beeld van de Nederlandse leerling die als één brok motivatie door zijn schoolloopbaan raast ook danig te nuanceren.
'Stelt een leerling bij u in de klas nooit een vraag?' vroeg ik de twee. 'Nou, nee, eigenlijk niet. Wel als ze iets echt niet begrijpen, maar als een andere leerling eens een verplichte presentatie houdt, dan is het daarna muisstil.' Ze keken me hoopvol aan.
Ineens schoot me iets te binnen. Natuurwetenschappen zijn voor veel leerlingen abstract, lastig en weinig relevant voor hun vervolgstudie. Concrete voorbeelden geven of een maatschappelijke context schetsen zijn dan hulpmiddelen die goed van pas kunnen komen. Het meest voor de hand liggende voorbeeld in de Japanse context is de kernramp in Fukushima.
Ik vroeg mijn gesprekspartners of ze bij de behandeling van het onderwerp kernenergie misschien ook de maatschappelijke context van kernenergie behandelden, en leerlingen daar hun mening over lieten geven.
De docent keek me met vriendelijke verbazing aan, de teamleider schoof met zijn stoel en trok grimassen die betekenen: Nee (en dat gaan we ook niet doen). Maar goed, mijn gasten waren speciaal naar mijn huis gekomen om te horen hoe we in Nederland leerlingen actief bij de les betrokken krijgen, dus ik stak van wal hoe zo'n les er in Nederland uit zou kunnen zien en wat de inbreng van leerlingen zou zijn. Toen ik vroeg waarom zo'n discussie in Japan niet zou kunnen plaatsvinden, was het antwoord: omdat die stof niet tot het curriculum behoort.
Tja. Het deed me twee zaken realiseren. Ten eerste dat de cultuur in brede zin van ongelooflijk groot belang is voor de cultuur in het klaslokaal. Japan is een land van consensus, van afspraken waaraan je je houdt, van het vermijden van risico's. Als docent en school neem je een risico door 'gevoelige kwesties' openlijk in de klas te bespreken. Dit is een land waar journalisten voor het grootste deel spreekbuizen van de overheid zijn (de Japanse verslaggeving over de kernramp is van een heel laag niveau), waar docenten moeilijke thema's mijden en waar leerlingen na schooltijd nog een uurtje of vier naar een bijlesinstituut gaan om gedrild te worden voor toelatingsexamens van universiteiten. Hoe zou je dan ook maar kunnen verwachten dat leerlingen een vraag willen stellen?
Een treurig gevoel maakte zich van mij meester, voor de leerlingen en deze docent en zijn teamleider, beiden zeer goed bedoelende mensen. De leerlingen weten dan misschien prima hoe ze test-opgaven succesvol weten aan te pakken, een bredere blik is niet wat ze automatisch meekrijgen op school. En de docenten, die graag meer interactie willen in de klas, durven en kunnen niet buiten de gebaande paden treden.
Ik besefte weer eens dat je je bij een internationale vergelijking niet blind moet staren op een hoge plaats. Al denken de beleidsmakers op het Japanse ministerie van Onderwijs daar ongetwijfeld anders over.
Jan Willem Poortvliet, oud-docent natuurkunde en journalist, woonachtig in Japan.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven